Buitengewoon secundair onderwijs - Opleidingsvorm 3 - Algemene en sociale vorming - Rekenvaardigheden - Ontwikkelingsdoelen


2. Rekenvaardigheden

2.1 Getallen

2.1.1 Basisrekenvaardigheden

  1. De leerling heeft inzicht in de structuur van getallen, kan getallen lezen, noteren en ordenen volgens grootte.

  2. De leerling gebruikt elektronische hulpmiddelen om berekeningen uit te voeren.

  3. De leerling beheerst de basisrekenvaardigheden voor de hoofdbewerkingen met of zonder hulpmiddel.

2.1.2 Regel van drie functioneel toepassen

  1. De leerling kent de regel van drie.

  2. De leerling past de regel van drie toe in vraagstukken, waarbij de verhoudingen tussen de verschillende componenten vastliggen.

2.1.3 Rekenen in levensechte situaties

  1. De leerling begrijpt de notie “percenten”.

  2. De leerling bepaalt 1 %, 5 %, 10 %, 20 %, 25 %, 50 % en 100 % van een gegeven waarde.

  3. De leerling berekent gelijk welk percent van een getal.

  4. De leerling herkent, leest en noteert getallen in euro.

2.2 Breuken functioneel toepassen

  1. De leerling herkent, leest en noteert volgende breuken: 1/2, 1/4, 1/10 en 1/100.

  2. De leerling begrijpt de notie « breuken ».

  3. De leerling kan eenvoudige breuken oplossen.

  4. De leerling ziet het verband tussen « breuken », « percentages » en decimale getallen.

2.3 Meten en maateenheden in levensechte situaties

  1. De leerling begrijpt en gebruikt de maateenheden van grootheden zoals lengtematen, oppervlaktematen, inhoudsmaten, gewicht, temperatuur, geld en tijd.

  2. De leerling schat in courant gebruikte maateenheden.

  3. De leerling leest grootheden nauwkeurig af.

  4. De leerling legt het onderling verband tussen sommige maateenheden van dezelfde en verschillende grootheden.

  5. De leerling kiest de gepaste maateenheid, afhankelijk van de te meten grootheid.

  6. De leerling kiest het gepaste meetinstrument, in functie van de te meten grootheid.

  7. De leerling leest, interpreteert een eenvoudige tabel, grafiek en diagram.

  8. De leerling herkent en werkt met lichamen.

  9. De leerling herkent en benoemt vlakke figuren.

2.4 Toepassingen

2.4.1 Geld in levensechte situaties

  1. De leerling heeft besef van de courante kostprijs van producten, materialen en diensten.

  2. De leerling schat de totale kostprijs van aankopen.

  3. De leerling berekent de totale kostprijs van aankopen.

  4. De leerling begrijpt en berekent korting.

  5. De leerling vergelijkt de eenheidsprijs van goederen onderling.

  6. De leerling gebruikt een zichtrekening en een spaarrekening.

  7. De leerling gebruikt courante betaalmiddelen zoals een betaalkaart, protonkaart en kredietkaart, een overschrijving en leert er op een verantwoorde wijze mee omgaan.

  8. De leerling leest en interpreteert facturen, rekeninguittreksels,….

  9. De leerling leert belangrijke documenten geordend bij te houden.

  10. De leerling gebruikt en interpreteert de euro en vreemde valuta.

  11. De leerling budgetteert zijn inkomsten en uitgaven.

2.4.2 Lengtes in levensechte situaties

  1. De leerling schat en meet de lengte.

  2. De leerling berekent de lengte.

  3. De leerling berekent de omtrek in levensechte situaties.

  4. De leerling vergelijkt lengtes onderling en voert eenvoudige herleidingen uit.

  5. De leerling berekent de totale kostprijs van een hoeveelheid goederen uitgedrukt in een lengtemaat, als de eenheidsprijs per meter is gekend.

2.4.3 Gewicht in levensechte situaties

  1. De leerling schat het gewicht en weegt.

  2. De leerling berekent het gewicht.

  3. De leerling vergelijkt gewichten en voert eenvoudige herleidingen uit.

  4. De leerling berekent de totale kostprijs van een hoeveelheid goederen uitgedrukt in een gewichtsmaat, als de eenheidsprijs per kilogram is gekend.

2.4.4 Inhoud in levensechte situaties

  1. De leerling schat en meet de inhoud.

  2. De leerling berekent de inhoud.

  3. De leerling vergelijkt inhouden en voert eenvoudige herleidingen uit.

  4. De leerling berekent de totale kostprijs van een hoeveelheid goederen uitgedrukt in een inhoudsmaat, als de eenheidsprijs per liter is gekend.

2.4.5 Temperatuur in levensechte situaties

  1. De leerling leest een thermometer af.

  2. De leerling kent vaste temperaturen zoals vriespunt water; kookpunt water; lichaamstemperatuur.

  3. De leerling kan een temperatuur instellen.

2.4.6 Oppervlakte in levensechte situaties

  1. De leerling schat en berekent de oppervlakte.

2.4.7 Tijd in levensechte situaties

  1. De leerling heeft besef van de dagindeling.

  2. De leerling schat de courant gebruikte tijdspannes in en geeft bij benadering aan wanneer deze is verstreken.

  3. De leerling leest en vergelijkt de analoge en digitale tijdsaanduidingen en zet ze om.

  4. De leerling leest, interpreteert en past tijdsschema’s toe.

  5. De leerling kan in functie van een opdracht een realistische tijdsplanning opmaken en naleven.

2.5 Strategieën en probleemoplossende vaardigheden

2.5.1 Wiskundige denkmethoden

Wiskundige denkmethodes zullen ertoe bijdragen dat de leerling leerstrategieën verwerft. Daarom is het wenselijk ook ontwikkelingsdoelen te selecteren in verband met leren leren, probleemoplossingen.

2.5.2 Schatten, vergelijken en controleren van oplossingen

Probleemoplossing zal ertoe bijdragen dat de leerling leerstrategieën verwerft. Daarom is het wenselijk ook ontwikkelingsdoelen te selecteren in verband met leren leren, evaluatie.

  1. De leerling ontwikkelt een kritische houding ten aanzien van allerlei cijfermateriaal, tabellen, en berekeningen.

  2. De leerling is bereid zichzelf vragen te stellen over de eigen aanpak van een wiskundig probleem en wil op basis hiervan de eigen aanpak bijsturen.

naar boven

Laatst gewijzigd op: 21/08/2018