Buitengewoon secundair onderwijs - Opleidingsvorm 3 - Algemene en sociale vorming - Taalvaardigheid - Ontwikkelingsdoelen


3. Taalvaardigheid

3.1 Waarnemen en luisteren

3.1.1 Informatie achterhalen

Non-verbale boodschappen

  1. De leerling interpreteert een non-verbale uiting, situeert ze en reageert gepast.

  2. De leerling kan uit non-verbale gedragingen van een spreker een voor hem bedoelde boodschap achterhalen.

  3. De leerling leidt gevoelens bij de spreker uit zijn non-verbaal gedrag af.

  4. De leerling onderscheidt geluiden, lichaamstaal en beelden inhoudelijk.

Verbale boodschappen

  1. De leerling herkent klanken auditief.

  2. De leerling begrijpt eenvoudige omgangstaal in functionele situaties.

  3. De leerling begrijpt woorden die abstracte begrippen en gevoelens uitdrukken.

  4. De leerling begrijpt diverse ruimte- en tijdsaanduidingen.

  5. De leerling begrijpt kwalitatieve begrippen.

  6. De leerling begrijpt kwantitatieve begrippen.

  7. De leerling achterhaalt informatie in voor hem bestemde tekstsoorten.

3.1.2 De essentie achterhalen

  1. De leerling begrijpt de chronologie in een verhaal of feitenrelaas.

  2. De leerling onderscheidt hoofd- en bijzaken.

  3. De leerling achterhaalt de essentie in een boodschap.

  4. De leerling onderscheidt herhalingen en verduidelijkingen.

  5. De leerling onderscheidt oorzaak en gevolg.

3.1.3 Evaluatie van de informatie: kritisch luisteren

  1. De leerling legt een verband tussen wat hij hoort en ziet.

  2. De leerling begrijpt een verbale uiting en voert ze uit na eigen evaluatie.

  3. De leerling onderscheidt inconsequenties in een verhaal.

  4. De leerling onderscheidt feiten van meningen.

  5. De leerling begrijpt eenvoudige kritiek in een gesprek.

  6. De leerling verwerkt voor hem bedoelde informatie.

  7. De leerling begrijpt, ordent en beoordeelt verschillende voor hem bedoelde instructies.

  8. De leerling maakt een onderscheid tussen relevante en niet-relevante informatie.

3.1.4 Interactie met anderen

Taalvaardigheid zal ook de sociaal-emotionele ontwikkeling van jongeren bevorderen. Daarom is het wenselijk ook ontwikkelingsdoelen te selecteren uit sociaal-emotionele educatie.

  1. De leerling toont empathie.

3.1.5 Hulpmiddelen

  1. De leerling past communicatiebevorderende middelen toe (luisterdoel bepalen, aanwijzingen binnen de communicatiesituatie gebruiken, zich concentreren, vragen stellen bij onduidelijkheid, belangrijke informatie noteren).

3.1.6 Reflectie

  1. De leerling reflecteert over taalgebruik van de spreker.

  2. De leerling reflecteert over het eigen luistergedrag.

3.1.7 Attitudes

  1. De leerling is bereid zich te concentreren op de inhoud.

  2. De leerling is voldoende weerbaar om het beluisterde te toetsen aan eigen inzichten.

  3. De leerling beseft dat hij op een beleefde manier opdrachten, uitdagingen, vragen kan afwijzen.

  4. De leerling is bereid zijn gedrag aan te passen naar aanleiding van een boodschap of instructie.

  5. De leerling leeft luisterconventies na (de spreker laten uitspreken, op een beleefde manier onderbreken, via non-verbale taal de spreker aanmoedigen, de spreker aansporen om meer uitleg te geven, de dingen zien vanuit het standpunt van de spreker, de inhoud van de boodschap centraal stellen, objectief en rechtvaardig zijn bij het beluisteren van de boodschap, luisteren om te begrijpen, het gezegde beoordelen na de boodschap).

3.1.8 Andere taal

  1. De leerling maakt een portfolio van zijn luistervaardigheid in een andere taal.

3.2 Uitdrukken en spreken

3.2.1 Zich mondeling duidelijk uitdrukken

  1. De leerling articuleert duidelijk.

  2. De leerling spreekt in een rustig tempo.

  3. De leerling geeft de dingen een juiste naam.

  4. De leerling spreekt standaard Nederlands.

  5. De leerling drukt zich bij het spreken in zinnen uit.

  6. De leerling gebruikt woordenschat eigen aan zijn beroepenveld in een zinvol verband.

  7. De leerling gebruikt woordenschat over maatschappelijke thema's in een zinvol verband.

3.2.2 Gepaste taal- en omgangsvormen

  1. De leerling gebruikt gepaste taal en omgangsvormen afhankelijk van de persoon en de situatie.

  2. De leerling gebruikt gepaste beleefdheidsformules.

3.2.3 Interactie met anderen

Taalvaardigheid zal ook de sociaal-emotionele ontwikkeling van jongeren bevorderen. Daarom is het wenselijk ook ontwikkelingsdoelen te selecteren in verband met sociale vaardigheden en competentie uit de rubriek sociaal-emotionele educatie.

  1. De leerling beschrijft voorwerpen, personen, situaties, gebeurtenissen zodat ze begrepen en herkend kunnen worden.

  2. De leerling verwoordt een geschreven instructie in eigen woorden.

  3. De leerling stelt een duidelijke vraag naar informatie.

  4. De leerling vertelt verkregen informatie duidelijk, bondig en begrijpelijk na.

  5. De leerling is mondeling assertief.

3.2.4 Mondeling argumenteren

  1. De leerling verwoordt een gedachtegang logisch.

  2. De leerling geeft een duidelijke mondelinge instructie.

  3. De leerling reageert kritisch op een sociaal aanvaardbare wijze.

  4. De leerling argumenteert.

3.2.5 Meningen en gevoelens uiten

  1. De leerling neemt deel aan een dialoog, een gesprek.

  2. De leerling gaat een dialoog met anderen aan.

  3. De leerling drukt door middel van mimiek en gebaren gevoelens uit.

  4. De leerling gebruikt ik–boodschappen.

  5. De leerling uit zijn meningen en argumenteert gepast.

  6. De leerling verwoordt gevoelens op een sociaal aanvaardbare manier.

3.2.6 Hulpmiddelen om communicatie te verbeteren

  1. De leerling past communicatiebevorderende technieken toe zoals spreekdoel bepalen, informatie verzamelen, een spreekplan opstellen, de bedoeling voor zichzelf formuleren, het publiek aankijken en toespreken in eigen woorden, onderwerpen kiezen die de gesprekspartner interessant vindt, de spreeksituatie juist inschatten.

3.2.7 Reflectie

  1. De leerling reflecteert over zijn spreekgedrag en de inhoud.

3.2.8 Attitudes

  1. De leerling heeft positieve bereidheid om het woord te nemen.

  2. De leerling is bereid spontaan iets over zichzelf te vertellen.

  3. De leerling heeft een positieve houding ten overstaan van na te leven gespreksconventies.

  4. De leerling is bereid constructief aan een gesprek deel te nemen.

  5. De leerling is bereid respect te tonen voor de gesprekspartner.

  6. De leerling durft voor de eigen mening op te komen.

  7. De leerling is bereid tot overleggen en onderhandelen.

  8. De leerling is bereid gepaste non-verbale communicatiestrategieën te gebruiken om zijn communicatie te ondersteunen.

3.2.9 Andere taal

  1. De leerling maakt een portfolio van zijn spreekvaardigheid in een andere taal.

3.3 Lezen

3.3.1 Informatie achterhalen

  1. De leerling achterhaalt informatie in voor hem bestemde tekstsoorten.

  2. De leerling zoekt en ordent informatie op overzichtelijke wijze in voor hem bestemde tekstsoorten.

  3. De leerling beoordeelt informatie die voorkomt in verschillende voor hem bestemde teksten.

3.3.2 De essentie achterhalen

  1. De leerling herkent en benoemt symbolen, pictogrammen en signaalwoorden onder meer i.f.v maatschappelijke integratie en gekozen beroep en volgt ze op.

  2. De leerling interpreteert eenvoudige grafische voorstellingen, schema’s, tabellen en plattegronden.

  3. De leerling leest een zin begrijpend.

  4. De leerling onderscheidt hoofd- en bijzaken in een tekst.

  5. De leerling begrijpt een vragenlijst.

  6. De leerling rangschikt chronologisch.

3.3.3 Communicatiebevorderende middelen

  1. De leerling leest woorden technisch correct.

  2. De leerling leest zinnen in een behoorlijk tempo en op natuurlijke toon.

  3. De leerling gebruikt leesbevorderende aanwijzingen.

3.3.4 Reflectie

  1. De leerling reflecteert over de bedoeling van de schrijver.

  2. De leerling reflecteert over eigen leesgedrag en leesresultaat.

3.3.5 Attitudes

  1. De leerling verwerft een positieve leesbereidheid.

  2. De leerling gebruikt de gepaste nauwkeurigheid in functie van tekstsoorten.

  3. De leerling is bereid om leesstrategieën te gebruiken om zijn leesgedrag te verbeteren.

  4. De leerling is bereid zich te concentreren.

  5. De leerling gaat, waar nodig, discreet om met de gelezen informatie.

3.3.6 Andere taal

  1. De leerling maakt een portfolio van zijn leesvaardigheid in een andere taal.

3.4 Schrijven

3.4.1 Schriftelijk informatie aanvragen en meedelen

  1. De leerling schrijft voor hem bedoelde relevante informatie over of noteert deze.

  2. De leerling kan een korte mededeling formuleren.

  3. De leerling vult een voor hem bestemd formulier in.

  4. De leerling beantwoordt een voor hem bestemde vragenlijst.

3.4.2 Motorische vaardigheden bij het schrijven

  1. 94 De leerling schrijft leesbaar.

  2. 95 De leerling past de grootte van zijn handschrift aan de beschikbare ruimte aan.

  3. 96 De leerling heeft oog voor een goede bladvulling.

3.4.3 Hulpmiddelen om schriftelijke taalvaardigheid te verhogen

  1. De leerling past communicatiebevorderende middelen toe (schrijfdoel bepalen, een schrijfplan opstellen, lijsten met beleefdheidsformules gebruiken, een modelbrief aanpassen en hulp vragen, controlemiddelen of naslagwerken gebruiken).

3.4.4 Reflectie

  1. De leerling reflecteert over de stappen in het schrijfproces.

  2. De leerling reflecteert over het gebruik van hulpmiddelen.

  3. De leerling reflecteert over het schrijfdoel.

  4. De leerling reflecteert over de inhoud van zijn tekst.

3.4.5 Attitudes

  1. De leerling is bereid zijn teksten te verzorgen.

  2. De leerling gaat voorzichtig om met schriftelijke mededelingen en is behoedzaam in het gebruik van zijn handtekening.

3.4.6 Andere taal

  1. De leerling maakt een portfolio van zijn schrijfvaardigheid in een andere taal.

naar boven

Laatst gewijzigd op: 21/08/2018