Buitengewoon Secundair onderwijs Opleidingsvorm 3 - Algemene uitgangspunten

1. Pijlers in het onderwijsaanbod in het buitenwoon secundair onderwijs

De specificiteit van het onderwijsaanbod in het buitengewoon secundair onderwijs (BuSO) uit zich in vier essentiële elementen. Deze vertrekken van de speciale onderwijs- en opvoedingsnoden en de maatschappelijke context van de leerlingen in het BuSO.

1.1 Ontwikkelingsdoelen in het buitengewoon secundair onderwijs

Het buitengewoon secundair onderwijs, OV 3 werkt met ontwikkelingsdoelen. Ontwikkelingsdoelen komen immers tegemoet aan de individualiserende aanpak in het buitengewoon onderwijs.

De ontwikkelingsdoelen voor het BuSO hebben betrekking op het geheel van de opleiding. De ontwikkelingsdoelen voor de observatiefase en de erop volgende fases worden niet afzonderlijk geformuleerd. Het BuSO selecteert immers leerinhouden op maat van de leerling.

De klassenraad kiest in het proces van de handelingsplanning de doelstellingen die het best tegemoet komen aan de opvoedings- en onderwijsbehoeften van de leerling of de leerlingengroep. Er is geen resultaatsverplichting voor scholen zoals in het gewoon onderwijs om de decretale kwaliteitsstandaarden zoveel als mogelijk te bereiken.

In het BuSO heeft een onderscheid tussen ASV en vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen geen betekenis. Ontwikkelingsdoelen zijn immers enkel na te streven. Uiteraard betekent dit ook dat er ruimte blijft om bepaalde doelen te realiseren door middel van onderwijsprojecten.

De ontwikkelingsdoelen in het BuSO zijn voornamelijk finaliteitsgericht en dus hoofdzakelijk gebonden aan de opleidingsvorm. Anderzijds zijn er ook wezenlijke type-eigen doelstellingen die voortvloeien uit de handicap van de jongere. Kwaliteitsvol BuSO moet in voldoende mate inspelen op de specifieke handicap van de jongere. Dit is een essentiële opdracht van deze vorm van onderwijs. Daarom kunnen desgevallend decretaal vastgelegde ontwikkelingsdoelen ontwikkeld worden per type. Deze ontwikkelingsdoelen per type dienen inpasbaar te zijn in de globale doelen per opleidingsvorm.

De ontwikkelingsdoelen voor een bepaald type van buitengewoon onderwijs kunnen ook inspirerend werken voor scholen in het gewoon onderwijs die leerlingen met een handicap opnemen.

1.2 Handelingsplanning

Scholen voor buitengewoon onderwijs werken met handelingsplanning. Om passende ontwikkelingsdoelen te selecteren en na te streven, is het cruciaal dat elke school voor buitengewoon onderwijs bijzondere aandacht besteedt aan de handelingsplanning. Handelingsplanning is een multidisciplinair orthopedagogisch proces met verschillende fasen en facetten. Het gaat om een cyclisch proces dat bestaat uit vijf fasen die allen even belangrijk zijn.

De handelingsplanning vertrekt van de beginsituatie en de opvoedings- en onderwijsbehoeften van de leerling of van de leerlingengroep.

Op basis daarvan kiest de klassenraad ontwikkelingsdoelen voor een leerling en/of een leerlingengroep. De ontwikkelingsdoelen moeten voldoende duurzaam zijn. De klassenraad selecteert de relevante ontwikkelingsdoelen voor de leerling of de leerlingengroep uit de decretaal vastgelegde lijst met ontwikkelingsdoelen voor de opleidingsvorm. De klassenraad kan ook de eindtermen en ontwikkelingsdoelen van andere onderwijsniveaus en andere onderwijsvormen en types selecteren als ontwikkelingsdoelen. De klassenraad kan bovendien doelen formuleren op basis van het pedagogisch project van de school.
De klassenraad bepaalt het tempo, de methoden, het materiaal, de taakverdeling en de evaluatie om deze doelen na te streven bij de leerlingen.

Vervolgens wordt het plan uitgevoerd en worden zowel het planningsproces als de effecten ervan op de leerling(en) geëvalueerd.

Het handelingsplan is de schriftelijke neerslag van het proces van handelingsplanning. Elke school heeft de vrijheid en verantwoordelijkheid om een handelingsplan te ontwikkelen dat beantwoordt aan de noden en behoeften van elke leerling of leerlingengroep.

Kwaliteitszorg op basis van handelingsplanning veronderstelt dat de school beschikt over een goed planningsconcept en dat zij dat concept ook zorgvuldig hanteert in de orthopedagogische praktijk van elke dag.

1.3 Geïntegreerde zorgbenadering

De problemen van de leerlingen in het BuSO zijn van die aard dat ze een geïntegreerde zorgbenadering vereisen.

Daarom staat in het buitengewoon onderwijs een multi-disciplinair team in voor de opvoedings- en onderwijsbehoeften van de leerlingen. Schoolintern betekent dit dat alle leden van het schoolteam (onderwijzend personeel, paramedisch en ondersteunend personeel) hun werk op elkaar afstemmen. Daarom zullen de ontwikkelingsdoelen en de handelingsplanning richtinggevend zijn voor het gecoördineerd handelen van het hele team.

De school zal daarnaast een goede verstandhouding en samenwerking nastreven met het gezin of de thuisomgeving van de leerling. Ook is samenwerking met het netwerk van hulpverleningsinstanties in de regio onontbeerlijk. Het CLB vervult daarbij een verbindingsfunctie.

Daarenboven moeten de schoolinterne en schoolexterne werking op elkaar afgestemd worden. Slechts dan is er een goede kans tot oplossing voor de dikwijls moeilijke problemen waarmee de school geconfronteerd wordt. Dit alles stelt hoge eisen aan de professionaliteit van het schoolteam.

1.4 Schoolklimaat

Het is belangrijk dat de school een orthopedagogisch klimaat creëert waarin leerlingen zich goed voelen. De leerlingen dienen een positief en realistisch beeld te krijgen van hun mogelijkheden en beperkingen. Daardoor leren ze hun bekwaamheden te uiten, op zichzelf te vertrouwen en zich gewaardeerd te voelen. Dit veronderstelt een veilig klimaat, waarin het welbevinden van de leerlingen centraal staat en waarin voldoende succesbeleving is ingebouwd. Dit veronderstelt dat de geselecteerde ontwikkelingsdoelen haalbaar en realistisch zijn. Bij het formuleren van ontwikkelingsdoelen is onder meer daarom gewaakt op een voldoend aantal tussenstappen met het oog op het realiseren van een globaal doel.

Omdat de meeste leerlingen op een of andere wijze te maken hebben met aanpassingsproblemen, is het essentieel dat er voldoende aandacht besteed wordt aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden en attitudes. Het orthopedagogisch klimaat mag anderzijds niet resulteren in overbescherming, maar dient juist te stimuleren tot het verwerven van de nodige communicatieve vaardigheden en passende omgangsvormen. Een dergelijk emancipatorisch klimaat vergroot ook het inzicht en de probleemoplossingsvaardigheden in sociale situaties. Om dit te realiseren is het opbouwen van een goede relatie tussen leerling en begeleider van wezenlijk belang.

2. Specifieke elementen in het onderwijsaanbod van OV3

2.1 De finaliteit van de opleidingsvorm 3

Het onderwijs in de opleidingsvorm 3 (OV 3) van het BuSO is buitengewoon secundair beroepsonderwijs. Het heeft tot doel aan de leerlingen een algemene, sociale en beroepsvorming te geven, om hun integratie voor te bereiden in een gewoon leef- en arbeidsmilieu. De opleiding in OV 3 omvat daarom zowel algemene sociale vorming (ASV) als beroepsgerichte vorming (BGV). Onder deze opleidingsvorm kunnen de types 1, 3, 4, 6 of 7 van het buitengewoon onderwijs afzonderlijk of gezamenlijk georganiseerd worden.

Vanuit de finaliteit van de opleiding zijn de ontwikkelingsgebieden leren leren en sociaal-emotionele educatie essentieel in het geheel van de ontwikkelingsdoelen ASV. De maatschappij en het arbeidsveld evolueren erg snel. Voor leerlingen en afgestudeerden uit het BuSO, in casu uit OV 3 is het een uitdaging de verworven vaardigheden actueel te houden, onder meer met het oog op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu. In die context is het “leren leren” van cruciaal belang. Leren leren is essentieel om de toekomstige tewerkstelling te behouden. Het is ook ondersteunend ten aanzien van alle andere ontwikkelingsgebieden. Het perspectief van levenslang leren is onder meer geïntegreerd in de ontwikkelingsdoelen taalvaardigheid (port-folio).

De sociaal-emotionele ontwikkelingsdoelen zijn cruciaal en ondersteunend voor het hele leer- en ontwikkelingsproces van de jongere. Uit onderzoek blijkt dat leerlingen OV 3 uit gezinnen kunnen komen met minder gunstige sociaal-economische omstandigheden. Sommige van deze leerlingen hebben minder ondersteuning thuis om sociaal vaardig te worden. Daarom heeft de school de opdracht sociaal-emotionele vaardigheden aan te leren.

2.2 Functionaliteit van leerinhouden

Gezien de finaliteit van de opleidingsvorm, voorbereiden op de integratie van de leerlingen in een gewoon leef- en arbeidsmilieu, zal het onderwijsaanbod van de OV 3 gericht zijn op functionaliteit en praktische bruikbaarheid van het geleerde. Het werken aan verschillende vormen van zelfstandigheid en sociale redzaamheid staat centraal. Het streefdoel is dat de leerling zich kan behelpen en zelfstandig kan functioneren in een grote verscheidenheid van maatschappelijke contexten waaronder ook het gewone leef- en arbeidsmilieu.

Zoals alle kwaliteitsstandaarden, zijn ook de ontwikkelingsdoelen voor OV 3 geformuleerd in termen van competenties. De term “competentie” verwijst naar de prestatie die een leerling kan leveren in een bepaalde realistische situatie.

Heel wat leerinhouden moeten functioneel aan bod komen. Relevante aspecten van het alledaagse leven zoals financieel beheer, zoals lenen en gebruik maken van bankdiensten, zijn daar voorbeelden van. Het is nodig te werken met elementen uit het dagelijks leven van de leerlingen. De leerinhouden worden ingebed in de concrete ervarings- en belevingswereld van de leerlingen. Op die manier ervaren leerlingen het onderwijsaanbod als stimulerend en uitdagend.

Het aantal levensdomeinen is uitgebreid en in elk domein kunnen een groot aantal relevante aspecten van functioneren onderscheiden worden in steeds wisselende contexten. Daarom moet het schoolteam prioriteiten bepalen en in het kader van handelingsplanning een selectie maken van de meest relevant geachte inhouden. Essentieel voor OV 3 is dat hierbij zowel aspecten van zelfredzaamheid als beroepsvoorbereiding aan bod komen. Het op mekaar afstemmen van het leeraanbod in de ASV en BGV is erg belangrijk.

Vanuit de functionaliteit van de leerinhouden is het eveneens wenselijk voldoende aandacht te besteden aan nieuwe competenties die het functioneren en de integratie in de samenleving beïnvloeden. In die zin is het belangrijk dat jongeren uit de OV 3 van het BuSO leren omgaan met de informatie- en communicatietechnologie en actuele informatiedragers. Veelal gaat het hier om elementen die deel uitmaken van een pedagogische methode en als dusdanig geen ontwikkelingsdoel kunnen zijn. Bij het formuleren van de ontwikkelingsdoelen is bewust ruimte gelaten om jongeren nieuwe informatiedragers te leren hanteren. Het verdient uitdrukkelijk aanbeveling om verschillende informatiedragers aan te bieden bij diverse leerinhouden.

2.3 Samenhang in het onderwijsaanbod van OV 3

De algemene en sociale vorming

Net zoals het begrip “basisvorming” in het gewoon secundair onderwijs krijgt de “Algemene en Sociale Vorming” (ASV) een zo ruim mogelijke invulling. Het doel is immers niet alleen dat leerlingen zich kunnen handhaven of zich functioneel kunnen aanpassen aan de maatschappij. Er wordt ook een dimensie van kwaliteit aan het functioneren toegevoegd. Die kwaliteit omvat niet alleen het kritisch-creatief participeren aan het maatschappelijk en cultureel gebeuren, maar daarnaast ook het creëren van ruimte voor de actieve uitbouw van een eigen identiteit en een persoonlijk leven.

Dat doel wordt nagestreefd door het stimuleren en vormen van de totale persoonlijkheid. Het spreekt vanzelf dat niet iedereen hier in dezelfde mate in zal slagen, maar het is wel belangrijk deze doelen bij iedereen zoveel mogelijk na te streven en te realiseren. Er zal bijvoorbeeld belang gehecht worden aan kritisch consumentengedrag, gezond leven, respectvol omgaan met mens en milieu, zinvolle en actieve vrijetijdsbesteding, maar ook aan het vermogen tot empathie en aan het uitbouwen van een realistisch zelfbeeld.

ASV biedt ruime mogelijkheden voor functionele competentieverhoging, met name de remediëring om de noodzakelijke basisvaardigheden te verwerven en deze basisvaardigheden ook functioneel te gebruiken. De klemtoon ligt vooral op het trainen van functionele vaardigheden en niet op het systematisch trachten bij te brengen van inzicht in de theoretische onderbouw.

ASV omvat zowel het leren leven als het leren werken. Dit betekent dat er zowel aan vaardigheden en attitudes voor maatschappelijke vorming als aan vaardigheden ter ondersteuning van de BGV moet gewerkt worden.

Dit alles is mogelijk als projectmatig wordt gewerkt met thema’s die breed en veelzijdig behandeld worden. Daarom is geïntegreerde algemene en sociale vorming (GASV) nodig.

De beroepsgerichte vorming

De beroepsgerichte vorming streeft de integratie van de leerling na in een gewoon arbeidsmilieu. Enerzijds is BGV heel specifiek: er worden stapsgewijs een aantal inzichten, vaardigheden en attitudes bijgebracht die nodig zijn om het takenpakket uit te voeren dat hoort bij een beroep.

Anderzijds bevat BGV ook steeds een algemene component: leren omgaan met bepaalde materialen of gereedschappen, hanteren van (meta)cognitieve strategieën zoals planmatig werken bij een taakuitvoering, toepassen van sociale vaardigheden en rekening houden met relevante werkattitudes zoals orde en stiptheid. Met het oog op transfer is het belangrijk, deze algemene component bij de leerling te ontwikkelen en de gerichtheid op toepasbaarheid van het geleerde in analoge en nieuwe arbeids- en leefsituaties te bevorderen. Op deze wijze levert de BGV ook een essentiële bijdrage tot de voorbereiding van de leerling op het latere leven.

Samenhang ASV – BGV: de noodzaak aan geïntegreerde curricula

Een aantal tot de ASV behorende inzichten, vaardigheden en attitudes zijn van fundamenteel belang voor de arbeidsvoorbereiding en de latere beroepsinschakeling van de OV 3-leerling. Het betreft hier zowel aspecten van de sociale vorming als aspecten van de algemene vorming. Belangrijk zijn bijvoorbeeld het samenwerken in groep, het zich voldoende weerbaar opstellen, het hanteren van metacognitieve strategieën voor planmatig handelen en probleemoplossing, nauwkeurigheid en stiptheid.

Deze aspecten moeten zowel in de ASV als in de BGV zoveel mogelijk aan bod komen. Zo levert de ASV een essentiële en steeds belangrijker wordende bijdrage tot de arbeidsvoorbereiding van de leerling. BGV biedt aan de andere kant de kans om algemene of meer abstractgerichte competenties aan te leren in een levensechte context.

In de onderwijspraktijk staan ASV en BGV vaak los van elkaar wat de transfer tussen beide bemoeilijkt. Het is belangrijk ASV en BVG in een totaal vormingsaanbod op elkaar af te stemmen. Dit kan door formeel en informeel overleg in het kader van handelingsplanning en door projectmatig te werken.

Daarom is een geïntegreerde aanpak voor ASV, met uitzondering van levensbeschouwelijke vakken en lichamelijke opvoeding, aan te bevelen. In dit opzicht zijn de ontwikkelingsdoelen ook enkel ingedeeld in rubrieken. De ontwikkelingsdoelen bevatten ook elementen die in andere onderwijsniveaus en -sectoren “vakoverschrijdend” worden genoemd. Deze zijn uitermate belangrijk maar kunnen best geïntegreerd worden aangeboden, samen met de traditionele leerinhouden uit ASV en BGV. Daarom bevat de lijst met ontwikkelingsdoelen ook expliciete verwijzingen naar andere (vakoverschrijdende) ontwikkelingsdoelen zonder dat deze worden herhaald.

Anderzijds is een integratie van ASV en BGV waar mogelijk, eveneens aan te raden. Dit bevordert de levensechtheid van de leerinhouden en motiveert de leerlingen tot leren.

2.4 OV 3 in de geheel van het onderwijsaanbod

Samenhang OV 3 - buitengewoon basisonderwijs

Bij het formuleren van de ontwikkelingsdoelen van het BuSO OV 3 is hoofdzakelijk de verticale samenhang met de ontwikkelingsdoelen van type 1 van het buitengewoon basisonderwijs nagestreefd.

Ook werd rekening gehouden met de reeds geformuleerde ontwikkelingsdoelen van de andere types van het buitengewoon basisonderwijs, voor zover die relevant zijn voor de aansluiting op de OV 3 van het BuSO.

Uiteraard liggen de accenten in het BuSO anders en is de benadering en werkwijze verschillend van deze in het buitengewoon basisonderwijs. Waar in het basisonderwijs veel aandacht uitgaat naar het verwerven, corrigeren of remediëren van basiskennis en attitudes, zullen deze in het BuSO geautomatiseerd en uitgebreid worden in functie van een volwaardige integratie in de samenleving.

Samenhang OV 3 - gewoon secundair onderwijs

Zoals eerder gesteld wordt, naar analogie van het gewoon secundair onderwijs, de algemene sociale vorming zo ruim mogelijk opgevat. Rekening houdend met de mogelijkheden van de leerling is coherentie met de ontwikkelingsdoelen en eindtermen van de B-stroom en van het BSO zeker wenselijk voor zover het gelijkaardige inhouden betreft. Trouwens het staat de klassenraad vrij, om indien dit mogelijk is, de eindtermen van het secundair onderwijs te selecteren als ontwikkelingsdoel voor een bepaalde leerling of leerlingengroep.

Anderzijds krijgen de ontwikkelingsdoelen ASV binnen het BuSO een specifieke invulling. Het thema ‘sociale vaardigheden’ wordt in het BuSO breder opgevat en daarom geformuleerd als ’sociaal-emotionele educatie’. Eerder is gewezen op het bijzondere belang van sociaal-emotionele opvoeding van jongeren in OV 3 die vaak aanpassingsmoeilijkheden hebben. Het BuSO OV 3 besteedt veel aandacht aan aspecten van het persoonlijk functioneren die voor het leren belangrijk zijn, zoals motivatie, zelfwaardering en zelfcontrole.

3. Domeinen

In dit document worden de ontwikkelingsdoelen voor de algemene en sociale vorming geformuleerd.

Overtuigd van de meerwaarde van een samenhangend curriculum, pleit zowel de overheid als de Vlor voor geïntegreerde ASV. Daarom is geopteerd voor een gebundelde presentatie van de ontwikkelingsdoelen ASV. De ontwikkelingsdoelen worden daarom niet geordend in “echte” vakgebieden of leergebieden maar in “rubrieken” die de vereiste functionele vaardigheden groeperen.

Deze bundeling laat de onderwijsverstrekkers nog de volledige vrijheid om de doelen na te streven met GASV, door middel van afzonderlijke vakken of door het thematisch geïntegreerd verwerken van de leerdoelen van een aantal “rubrieken”. Een gebundelde presentatie moet wel de kans op geïntegreerd werken vergroten.

De school bepaalt zelf hoe ze het curriculum concreet invult, rekening houdend met de wettelijke bepaling dat godsdienst of niet-confessionele zedenleer en lichamelijke opvoeding niet geïntegreerd gegeven kunnen worden.

Vermits er geen vakken opgelegd worden, zijn er ook geen vakoverschrijdende thema’s in de strikte betekenis van het woord. De inhouden worden wel als ontwikkelingsdoelen uitgeschreven. Het onderscheid tussen de noties “resultaatsverplichting” en “inspanningsverplichting” speelt hier niet omdat de ontwikkelingsdoelen die de klassenraad selecteert, enkel een inspanningsverplichting met zich meebrengen.

Voor de ontwikkelingsdoelen ASV wordt er geen opsplitsing gemaakt in de verschillende fasen van de opleiding omdat leerinhouden op maat van de leerling worden geselecteerd en niet in functie van de leeftijd of klasgroep.
Geïntegreerde ASV omvat volgende rubrieken die zoveel als mogelijk geïntegreerd worden aangeboden en alfabetisch geordend:

1. Burgerzin
2. Gezondheidseducatie
3. ICT
4. Leren leren
5. Lichamelijke opvoeding
6. Milieueducatie
7. Rekenvaardigheden 8. Sociaal- emotionele educatie
9. Taalvaardigheid 10. Vrijetijdsvaardigheden

Op elk van deze terreinen zal in de handelingsplanning aansluiting gezocht worden bij de specifieke onderwijsleerbehoeften van iedere individuele leerling. Daarom zijn de ontwikkelingsdoelen ook geformuleerd als doelstellingen, zonder nog eens het perspectief van waaruit gewerkt wordt, te herhalen.

naar boven

Laatst gewijzigd op: 21/08/2018