Buitengewoon secundair onderwijs - Infomap - Deel 9: leren leren

1. Kerngedachten

De snelle en de continue veranderingen in de huidige complexe maatschappij maken het noodzakelijk jongeren hierop voldoende voor te bereiden. Dit geldt des te meer voor BuSO leerlingen. Het is voor deze jongeren onmogelijk om alle nieuwe informatie op te nemen, te beoordelen, te verwerken en vast te houden. Door het ‘leren leren’ krijgen de jongeren geleidelijk zelf meer greep op hun cognitief functioneren en hun gedrag, zodat ze op die manier efficiënter leren leren en leren denken. Geleidelijk leren de leerlingen zelf de verantwoordelijkheid opnemen voor het eigen leerproces.

De huidige visie op ‘levenslang leren’ houdt in dat jongeren voldoende ondersteund worden in het ontwikkelen van een dispositie tot leren. Daarom wordt in het onderwijsaanbod voldoende aandacht besteed aan het verwerven van metacognitieve kennis en vaardigheden bij de leerlingen. BuSO-leerlingen hebben, meer dan leerlingen uit het gewoon onderwijs, nood aan het zorgvuldig uitbouwen van leerbereidheid en het systematisch verwerven van kennis, inzichten en vaardigheden om te leren leren.

Om de consecutiviteit en de transparantie tussen het buitengewoon basisonderwijs en het BuSO na te streven, worden de verschillende domeinen van het leergebied leren leren identiek gehouden. Dit houdt in dat bepaalde doelstellingen gelijk kunnen zijn. Uiteraard verschillen de leerinhouden en ook de transfer van ‘leren leren’ naar de leefwereld van de leerlingen krijgt een andere invulling. Met het oog op de mogelijke aansluiting met het gewoon secundair beroepsonderwijs werd ook de relatie met de ontwikkelingsdoelen van het eerste leerjaar B en het beroepsvoorbereidend jaar zoveel mogelijk beoogd.

Bij leren leren spelen de structurele, de strategie-, de sturings- en bewakingscomponenten een belangrijke rol.
De structurele componenten hebben betrekking op de verwerkings- en de geheugencapaciteit van de leerling. Dit kan vergeleken worden met de hardware van een computer. Het oordeelkundig activeren van het geheugen en het richten van de aandacht zijn de fundamentele structurele elementen om tot een efficiënte informatieverwerving en -verwerking te komen.

De strategiecomponenten verwijzen naar de verschillende processen die kunnen plaatsvinden tijdens het verwerken van informatie en het oplossen van een probleem. Hier kan de vergelijking gemaakt worden met de software van een computer. Om tot probleemoplossing te kunnen komen, dient het probleem geïdentificeerd te worden. Vervolgens worden één of meer oplossingsmethoden ontwikkeld, wat resulteert in een oplossingsplan. Bij de uitvoering van het oplossingsplan moet het oplossingsproces bewaakt en de oplossing gecontroleerd worden. Het systematisch aanpakken van het probleem staat hierbij centraal.

Ten slotte zijn er de sturings- en bewakingscomponenten. Deze functie wordt ingevuld door de monitor. De monitor vertoont gelijkenissen met het besturingssysteem (operating system) van een computer. De monitor is verantwoordelijk voor het sturen en het controleren van het denken en het handelen. Bij de monitor kunnen twee dimensies onderscheiden worden: een dynamisch-affectieve dimensie en een cognitieve dimensie. De dynamisch-affectieve dimensie verwijst naar de emotionele en motivationele factoren die het leren, het denken en het handelen sturen en beïnvloeden. Leren gaat steeds gepaard met emoties en dynamismen die het gedrag in een bepaalde richting sturen. De ontwikkelingsdoelen die verband houden met de dynamisch-affectieve aspecten werden in het leergebied sociaal-emotionele educatie opgenomen.

In de metacognitie kunnen twee grote deelgebieden onderscheiden worden: de metacognitieve kennis en de metacognitieve vaardigheden.
De metacognitieve vaardigheden zijn noodzakelijk om leer- en denkactiviteiten te voorspellen, te plannen, te organiseren, te sturen, te controleren en te evalueren.
De metacognitieve kennis heeft betrekking op de kennis en de opvattingen die de leerling heeft over het leren in het algemeen en over het eigen leren in het bijzonder. Het is belangrijk dat de leerlingen zich bewust worden van de eigen mogelijkheden en beperkingen met betrekking tot informatieverwerking en probleemoplossing. Net zoals het rendement van een computer kan opgevoerd worden via upgrading, kunnen ook het leren en het mentaal functioneren van de leerling verbeteren door een doelgerichte aanpak van zowel leerkracht als leerling.

De ontwikkelingsdoelen leren leren worden geordend volgens de opgesomde componenten. In realiteit kunnen de verschillende componenten niet van elkaar worden losgekoppeld, omdat ze onderling sterk met elkaar verweven zijn. Deze drie componenten vormen de basis om te komen tot transfer, namelijk het geleerde in andere situaties en contexten kunnen toepassen. Gezien leerlingen in het BuSO OV3 doorgaans al hun mentale energie nodig hebben voor het hier-en-nu leerproces, bekommeren ze zich tijdens het leren weinig om andere situaties waar ze het geleerde zouden kunnen toepassen. De transfer loopt niet spontaan en er zal een doelgerichte tussenkomst van de leerkracht nodig zijn om dit proces op gang te brengen.

2. De ontwikkelingsdoelen, concretiseringen en voorbeelden.

2.1 Structurele componenten

2.1.1 Aandacht

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

1 De leerling schenkt doelgericht aandacht. (LL 1)

Richt zijn aandacht specifiek op de taak: hier gaat het om het verschil tussen bewust en impulsief handelen.

  • Bij het zwemmen: vooraleer in het water te springen neemt de leerling de juiste houding aan, gaat op de juiste plaats staan.
  • Bij het wassen van sla: doelbewust de slazwierder zoeken in een bepaalde kast, en niet doelloos een paar kasten opentrekken in de hoop te vinden wat men zoekt.

Schenkt enkel aandacht aan de relevante informatie.

2 De leerling houdt zijn aandacht gericht tot wanneer de taak afgewerkt is. (LL 2)

Houdt bewust de concentratie aan.

  • Bij het koken van rijstpudding: blijven roeren in de pot, tot de rijstpudding klaar is.
  • Alle opgelegde taken volledig afwerken.

Neemt, indien de taak dit toelaat, een pauze wanneer hij voelt dat de concentratie verzwakt, maar keert na die pauze terug naar de taak, tot ze volledig is afgewerkt.

Richt zijn aandacht bij afleiding zo vlug mogelijk terug op de taak.

Werkt geconcentreerd en intens en laat zich niet afleiden:

  • door irrelevante prikkels.
  • door elementen die niets met de taak te maken hebben.

2.1.2 Geheugen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

3 De leerling memoriseert door onthoud- en zoekstrategieën zoals informatie betekenisvol te maken, te ordenen en te herhalen, te verbaliseren, te visualiseren of te motoriseren, het gebruik van mnemotechnische middelen, innerlijke spraak, voorstellingsvermogen om het gezochte op te roepen. (LL 3)

Informatie betekenisvol maken: losse gegevens koppelen aan iets dat men al weet, associaties maken.

  • De les van vandaag koppelen aan de les van gisteren.

Ordenen: volgens

  • belangrijkheid
  • datum
  • bepaalde criteria

Herhalen:

  • een aantal keren hardop of fluisterend zeggen
  • dezelfde handelingen geregeld opnieuw doen
  • dezelfde informatie geregeld herlezen

Verbaliseren: aan iemand anders uitleggen hoe iets in elkaar zit of wat er moet gedaan worden.

Visualiseren:

  • belangrijke dingen met kleur aanduiden
  • belangrijke passages onderstrepen of in een kader zetten

Motoriseren: een moeilijk woord overschrijven, een bepaalde beweging nadoen.

Mnemotechnische middelen: een kruis tekenen en daaraan de zin “nooit oorlog zonder wapens” linken om te onthouden waar op een kaart het noorden, het oosten, het zuiden en het westen liggen.

Innerlijke spraak: heel zacht iets opzeggen.

Voorstellingsvermogen: zich trachten voor te stellen hoe iets eruit zag om zich de naam ervan te herinneren.

4 De leerling gaat uit van een geheel of van onderdelen om op het juiste geheugenspoor te komen. (LL 4)

Zich een hele dag voor de geest halen om zich te kunnen herinneren wat er ’s middags is gebeurd.

2.2 Informatieverwerking en probleemoplossing

2.2.1 Informatieverwerving

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

5 De leerling exploreert actief en doelgericht en gebruikt hierbij verschillende zintuiglijke kanalen. (LL 5)

Actief exploreren via zoveel mogelijk zintuiglijke kanalen:

  • Een naam en een beeld van een plant koppelen aan de kleur van de bloem, de geur, de vorm van de bladeren, het aanvoelen van de bladeren.
  • In een tekst doelgericht op zoek gaan naar titels, ondertitels, illustraties.

6 De leerling neemt systematisch en gericht waar en heeft hierbij oog voor relevante details. (LL 6)

Ziet bij een weegopdracht het verschil tussen de aanduiding 1 kg en 1 g.

Bij de studie van de verkeersborden: het verschil zien tussen een gevaarsbord en een verbodsbord.

7 De leerling weet bij welke personen, instanties en in welke informatiebronnen hij welke informatie kan vinden. (LL 7)

Informatiebronnen: internet, telefoonboeken, encyclopedie, bibliotheek, teletekst.

Personen en instanties: vertrouwensleerkracht in de school, maatschappelijk werker van CLB, medewerkers jeugdhulpinstanties en mutualiteit, ombudsman.

Weet dat je bij de buurtwerker terecht kunt voor allerlei informatie over sociale zekerheid en over gezondheid. 

8 De leerling verruimt zijn horizon betreffende zijn toekomst. (LL 8)

Kent verschillende beroepen.

Informeert zich over de verschillende opleidingsmogelijkheden.

Stelt vragen over zijn toekomst en over zijn toekomstmogelijkheden.

9 De leerling hanteert zoekstrategieën om informatie te verwerven in verband met te maken keuzes. (LL 9)

Weet dat hij verschillende bronnen kan/ moet raadplegen voor het verzamelen van informatie over een bepaald probleem.

Weet dat je de informatie over de vertrekuren van de trein kan bekomen via verschillende kanalen zoals de gele affiches in het station, infokantoor in station, het internet, een medereiziger, de loketbediende, …

Verzamelt bij meerdere personen informatie over een bepaald probleem.

10 De leerling verwerft een overzicht over studie- en beroepsmogelijkheden, rekening houdend met de eigen capaciteiten en interesses. (LL 10)

Vergelijkt aangeboden informatie hierover.

Spreekt met meerdere mensen hierover.

Spreekt met ervaringsdeskundigen hierover.

2.2.2 Informatieverwerking en uitvoering

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

11 De leerling reflecteert vóór, tijdens en na het handelen en neemt hiervoor voldoende bedenktijd. (LL11 )

Zie ook LL 1 en 2.

Denkt na vooraleer aan een opdracht te beginnen, tijdens de uitvoering ervan en ook als de opdracht vervuld is.

Reflecteren voor: voor de aanvang van de taak je eerst afvragen welke elementen je nodig hebt om deze taak te kunnen doen.

Reflecteren tijdens: tijdens de uitvoering van de taak nagaan of je wel alle elementen gebruikt en of je wel doet wat je moet doen.

Reflecteren na: controleren of je wel juist hebt gehandeld, middelen bedenken om deze controle uit te voeren en deze controle ook uitvoeren.

De leerlingen moeten berekenen hoeveel uren stage ze gedaan hebben.”

Reflectie voor: om te weten hoeveel uren stage ik gedaan heb, moet ik:

  • In mijn verslagboek over de stage nagaan op welke dagen ik stage gedaan heb.
  • Nagaan wanneer ik begonnen en gestopt ben.
  • Deze gegevens overzichtelijk noteren in een tabel.
  • Het dagelijks totaal berekenen.
  • Het totaal van heel de stage berekenen.

Reflectie tijdens:

  • Vul ik de gegevens wel nauwgezet in?
  • Welke stap moet ik zetten als alle gegevens zijn ingevuld?
  • Volg ik het opgesteld stappenplan?

Reflectie na:

  • Zijn de gegevens juist overgenomen? Dit controleren!
  • Heb ik juist gerekend bij het maken van de dagelijkse totalen? Dit controleren.
  • Heb ik juist gerekend bij het maken van het totaal. Dit controleren.

12 De leerling is voldoende flexibel en creatief in zijn leren en denken. (LL 12)

Wijzigt de gekozen leer- of oplossingsstrategie, past ze aan of stuurt ze bij indien dit noodzakelijk is.

Past zich aan de eisen van een nieuwe situatie aan en blijft niet hardnekkig vasthouden aan een zelfde strategie voor alle opdrachten en problemen.

13 De leerling komt tot zelfontdekkend leren. (LL 13)

Ontdekt dat je minder tijd verliest met zoeken, als je alles ordelijk houdt.

Ontdekt, na een zaai-experiment, dat een plant water nodig heeft om te groeien.

14 De leerling komt tot abstract denken door te vergelijken, te classificeren, te seriëren, verbanden te leggen, te generaliseren. (LL 14)

Vergelijken: verschillen en gelijkenissen ontdekken.

Classificeren: ordenen volgens een bepaald criterium.

  • Alle planten met een gele bloem.

Seriëren: een reeks maken.

Verbanden leggen: 

  • Tussen de afbeelding en de tekst.
  • Tussen een verkeersbord, de verkeers-situatie en de handeling die moet gebeuren: “een rond bord met blauwe rand en een fiets betekent dat ik verplicht hier moet rijden als ik met de fiets ben.”

Generaliseren: “alle ronde verkeersborden met een rode rand zijn verbodsborden.”

15 De leerling komt tot inzichtelijk leren en denken. (LL 15)

Analyseert, synthetiseert, redeneert logisch.

16 De leerling is gericht op het juist begrijpen en gebruiken van informatie. (LL 16)

Gericht op juist begrijpen: Na het lezen van een recept, over alle begrippen die je niet begrijpt uitleg vragen of opzoeken.

Gericht op juist gebruiken: Bij het uitvoeren van het recept de instructies nauwgezet volgen, ook al lijken er aanwijzingen in te zitten die niet overeen komen met jouw opvatting over koken.

Iemand die het idee heeft opgevat dat je bij de bereiding van groenten nooit suiker gebruikt, wil rode kool maken. Volgens het recept moet rode kool bereid worden met suiker. Suiker weglaten bij de bereiding van rode kool, omdat je handelt vanuit de overtuiging dat suiker en groenten niet samengaan, komt overeen met informatie onjuist gebruiken.

Verkeerd gebruiken van informatie = bepaalde informatie bewust negeren

17 De leerling kan losse gegevens een betekenis geven door ze te situeren in een context en ze te omschrijven. (LL 17)

De les van vandaag koppelen aan de les van gisteren.

18 De leerling gebruikt zelfstandig en op systematische wijze informatiebronnen op zijn niveau. (LL 18)

Gebruikt op een systematische manier een woordenboek, een folder, een atlas, een stratenatlas, het internet, teletekst, tijdschriften, kranten, internet…

  • Zoekt de woorden die hij niet begrijpt op in een woordenboek.
  • Zoekt het aanvangsuur van een tv-programma op in een programmablad.

Gebruikt een zoekmachine of surft rechtstreeks naar een gekende of opgelegde site of portaalsite.

19 De leerling verwerft op systematische wijze samenhangende informatie door de informatie grondig te bewerken. (LL 19)

Grondig bewerken:

  • Zich oriënteren door een globaal overzicht van de inhoud van de tekst te bestuderen, door zich te oriënteren op de tekstindeling en de opmaakgegevens.
  • De informatie analyseren aan de hand van vragen: wie, wat, wanneer, waar, waarom, hoe.
  • De informatie bewerken, structureren en memoriseren in functie van de gestelde eisen.

20 De leerling legt verbanden tussen nieuwe informatie en reeds verworven informatie, en ziet samenhangen binnen de nieuwe informatie. (LL 20)

De leerlingen leren roomsoep maken.

  • Nieuwe informatie: maken van roomsoep.
  • Verband tussen de reeds verworven informatie en de nieuwe informatie: basis-recept voor soepen.
  • Verbanden binnen de nieuwe informatie:
    • Soep kan je verfijnen door room toe te voegen.
    • Roomsoep is een feestelijke soep.
    • Voor roomsoep betaal je meer in een restaurant.

21 De leerling verwerft en gebruikt op systematische wijze samenhangende mondelinge en schriftelijke informatie. (LL 21)

In teksten de opbouw herkennen door zelf verbanden te leggen tussen de verschillende elementen, door de teksten in eigen woorden na te vertellen of verkort weer te geven.
(teksten: mondelinge en schriftelijke informatie)

2.2.3 Probleemoplossing

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

22 De leerling identificeert het probleem. (LL 22)

Beseft dat er een probleem is en omschrijft het probleem met eigen woorden: “Ik moet op mijn stageplaats geraken.”

23 De leerling exploreert en analyseert het probleem. (LL 23)

Gaat na of hij het probleem vroeger al eens meegemaakt heeft en gaat na hoe hij dit toen heeft aangepakt.

Deelt het probleem op in deelproblemen en gaat op zoek naar bekende elementen in de deelproblemen. Ik moet op mijn stageplaats geraken:

  • Ik moet weten waar het stagebedrijf gelegen is.
  • Ik moet weten of er openbaar vervoer in de buurt komt.
  • Ik moet de bus-, tram- en/ of treinuren kennen.

24 De leerling zoekt en bedenkt verschillende mogelijke oplossingswijzen voor het probleem. (LL 24)

Om te weten waar het stagebedrijf gelegen is kan ik:

  • kijken op mijn stagecontract en de straat opzoeken in een stratenatlas of op het internet.
  • vragen aan mijn stagebegeleider om mij dit uit te leggen.

Om te weten waar er in de buurt een bus stopt, kan ik:

  • een busgids raadplegen.
  • de website van “De Lijn” raadplegen.
  • bellen naar “de Lijn”.

25 De leerling weegt de mogelijke oplossingswijzen/ keuzemogelijkheden af en selecteert de beste. (LL 25)

Een vraag stellen is gemakkelijker dan opzoeken, maar door zelf op te zoeken word ik onafhankelijker. 

26 De leerling verwoordt de gekozen oplossingsweg. (LL 26)

Het opzoeken op de website van De Lijn is een makkie. Dat hebben we in de lessen GASV geleerd. Ik zal dit in de eerste plaats uitproberen.

27 De leerling volgt de gekozen oplossingsweg daadwerkelijk en controleert regelmatig of hij nog op het goede spoor zit. (LL 27)

De leerling voert zijn zoekopdracht op het internet daadwerkelijk uit.

28 De leerling zorgt ervoor dat zijn oplossing duidelijk en volledig is. (LL 28)

De leerling kijkt zijn resultaat na:

  • Is het vertrekpunt- en eindpunt wel correct ingevoerd?
  • Is het uur van aankomst correct ingevoerd?

29 De leerling herwerkt bij een ongunstig resultaat enkel datgene wat fout is. (LL 29)

Als het uur van aankomst niet correct werd ingevoerd, dit aanpassen zonder daarom alle gegevens opnieuw in te voeren, maar enkel deze die fout waren.

30 De leerling brengt verslag uit over zijn eigen werk. (LL 30)

  • Over het resultaat of het product.
  • Over het proces of de manier van werken.

2.2.4 Evaluatie

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

31 De leerling formuleert de controlecriteria die hij zelf bedacht heeft of die extern opgelegd worden. (LL 31)

Formuleert de criteria die een rol zullen spelen bij de beoordeling van een werkstuk, een taak, de stage.

32 De leerling geeft aan wat goed en wat fout is gegaan, wat de reden was en waarop volgende keer gelet moet worden om (weer) succes te halen. (LL 32)

Marco vertelt dat de gevolgde werkwijze bij de oefening over loonberekening juist was, maar dat een rekenfoutje ervoor zorgde dat het eindresultaat niet correct was.

33 De leerling gaat na of hij op de gepaste manier de juiste informatie verworven heeft. (LL 33)

De leerling vergelijkt de eigen werkwijze met de werkwijze van anderen.

34 De leerling controleert regelmatig of hij het geleerde nog voldoende kent. (LL 34)

De leerling beseft dat een handeling die hij al een tijd niet meer heeft gedaan of die hij nog niet zo vaak heeft gedaan, niet (meer) zo vlot en spontaan uitgevoerd wordt en houdt daar rekening mee. 

Voor de 2de keer de trein nemen:

  • Vraagt zich af hoe hij dit de eerste keer heeft gedaan.
  • Kijkt eventueel het stappenplan na.

35 De leerling controleert de gevonden oplossing en reflecteert op de oplossingsweg. (LL 35)

Gaat na of het resultaat realistisch is, of het overeen komt met een schatting of voorspelling.

Gaat na of de gekozen oplossingsweg werd gevolgd.

2.3 Monitor: metacognitieve aspecten

2.3.1 Metacognitieve vaardigheden

Voorspellen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

36 De leerling is probleemgevoelig en probleembewust. (LL 36)

De leerling ziet of voelt dat er iets fout is wanneer iets niet werkt zoals verwacht en zoekt de oorzaak.

37 De leerling zoekt en geeft spontaan aan wat hij wel/niet zal kunnen, bij welke taakaspecten hij snel/traag zal moeten werken en waar hij extra moeilijkheden verwacht. (LL 37)

 
Plannen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

38 De leerling bepaalt op basis van de verkregen informatie wat nu juist de opdracht is m.a.w. wat hij moet doen. (LL 38)

Haalt uit een doorlopende tekst of uit een gesprek de opdracht of taak die hij moet uitvoeren.

Zegt in eigen woorden wat er moet gedaan worden.

39 Vooraleer hij tot actie overgaat stelt de leerling één of meerdere mogelijke werkplannen op waaruit hij het meest adequate kiest. (LL 39)

40 De leerling werkt volgens het plan. (LL40 )

41 De leerling plant en organiseert, eventueel onder begeleiding zijn lessen, taken en opdrachten en controleert zijn eigen leerproces en stuurt het bij. (LL 41)

Zelfreguleren en evalueren

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

42 De leerling werkt ordelijk en systematisch vanuit het besef dat dit voordelen heeft. (LL 42)

Heeft ervaren dat hij minder fouten maakt als hij ordelijk en systematisch werkt.

43 De leerling streeft efficiëntie na door zijn (school)agenda functioneel te gebruiken, zijn werkruimte en boekentas ordelijk te schikken, het nodige materiaal klaar te leggen voor een opdracht en het materiaal efficiënt te gebruiken. (LL 43)

Richt de werkpost in volgens de regels van de kunst.

Heeft het juiste materiaal bij, in functie van het lessenrooster.

44 De leerling durft (leer)problemen signaleren en bijkomende informatie of hulp vragen. (LL 44)

45 De leerling formuleert op zijn niveau doelstellingen en streeft realistische tussen- en einddoelen na. (LL 45)

Ik wil vlotter kunnen lezen. (=einddoel). Ik zal elke dag een artikel lezen in de “Wablieft” (=tussendoel).

Stap voor stap met de computer leren werken.

Tim uit de opleiding tuinbouwarbeider wil tegen de stage 20 vaste planten herkennen en benoemen. (halflangetermijndoel) Hiervoor heeft hij nog 2 maanden of 8 weken de tijd. Hij legt zichzelf op dat hij elke week 4 nieuwe planten leert en dat hij zichzelf hierop wekelijks zal (laten) toetsen. (kortetermijndoel) De overige 3 weken herhaalt hij om de 2 dagen de hele lijst.

46 De leerling stuurt zijn gedrag doelgericht, houdt het doel steeds voor ogen, evalueert en stuurt bij indien nodig en evalueert zijn werk achteraf. (LL 46)

Stuurt zichzelf bij indien van het vooropgesteld doel of het werkplan afgeweken werd.

Stuurt het werkplan bij indien het niet geschikt blijkt te zijn.

Corrigeert fouten bij tussentijdse controle en bij de eindcontrole.

47 De leerling heeft belangstelling voor het resultaat van zijn werk en inspanningen. (LL 47)

48 De leerling houdt zich aan afspraken en regels. (LL 48)

49 De leerling heeft een adequaat werktempo en -ritme. (LL 49)

Werkt vlugger aan een reeds gekende taak, maar trager aan taken die hij nog nooit of minder vaak heeft uitgevoerd.

50 De leerling toont geduld bij het leren, werken en probleemoplossen. (LL 50)

Neemt voldoende tijd om een bepaalde vaardigheid aan te leren, om bepaalde kennis te verwerven, om een bepaald probleem op te lossen.

51 De leerling zet ondanks moeilijkheden toch door en raakt niet onmiddellijk ontmoedigd. (LL 51)

Bij een complexe opdracht.

52 De leerling maakt een onderscheid tussen toevallige en stabiele oorzaken van zijn succes/ mislukking. (LL 52)

Jef maakte met succes een volledig juiste samenvatting bij een structuuroefening i.v.m. maaltijdbedeling. Jef werkt steeds ordelijk en systematisch. Bij de zelfevaluatie die peilt naar de oorzaken van succes of mislukking geeft Jef aan dat hij die opdracht tot een goed einde bracht, dankzij zijn ordelijk en systematische werk. Jef kent dus de stabiele oorzaken van zijn succes.
Maritza daarentegen werkte vandaag niet geconcentreerd, want ze maakte vlak voor de les ruzie met een vriendin. Daardoor heeft ze in de oefening hier en daar een steekje laten vallen. Bij haar zelfevaluatie geeft Maritza aan dat ze vandaag fouten maakte omdat ze er met haar gedachten niet bij was, maar dat dit niet haar gewoonte is. Maritza kent dus de toevallige oorzaak van haar mislukking.

53 De leerling aanvaardt kritiek en is bereid uit zijn fouten te leren. (LL 53)

54 De leerling leert op zijn niveau met nauwkeurigheid, efficiëntie, wil tot zelfstandigheid, voldoende zelfvertrouwen, voldoende weerbaarheid, houding van openheid en kritische zin. (LL 54)

2.3.2 Metacognitieve kennis

Kennis over zichzelf

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

55 De leerling ontwikkelt inzicht in de eigen mogelijkheden en beperkingen op het vlak van probleemoplossing en informatieverwerking en houdt er rekening mee. (LL 55)

Inzicht in eigen mogelijkheden en beperkingen: weet waar hij goed en slecht in is en handelt ernaar.

  • Isabel weet dat ze goed kan koken en zal met plezier aan iemand anders uitleggen hoe ze béarnaisesaus maakt. Ze weet dat ze in cijferen niet zo goed is. In rekensituaties gebruikt ze daarom een rekenmachine. Als ze geen rekenmachine heeft zal ze aan iemand anders vragen om de berekeningen te controleren.
  • Jan vergeet vlug. Wat hij absoluut niet mag vergeten, schrijft hij daarom in een schriftje.

56 De leerling ziet in dat hij voortdurend bijleert en verandert en stuurt vooroordelen betreffende het eigen leren bij. (LL 56)

Blikt terug op vroeger en geeft aan wat hij nu beter kan dan vroeger.

Komt tot de ontdekking dat hij nu taken aankan die hij vroeger nog niet kon.

57 De leerling maakt een onderscheid tussen de oorzaken van succes/ mislukking die bij hemzelf liggen of bij een ander. (LL 57)

Geeft aan hoe het komt dat hij bij de badminton gewonnen heeft:

  • Oorzaak succes bij hemzelf: Ik heb goed gespeeld.
  • Oorzaak succes bij een ander: de ander had een slechte dag had.

Geeft aan hoe het komt dat hij bij de badminton verloren heeft:

  • Oorzaak mislukking bij zichzelf: ik heb verloren bij de badminton omdat ik niet fit genoeg was, want ik ben gisteren te lang uitgeweest.
  • Oorzaak mislukking bij een ander: de ander is beter is dan ik.

58 De leerling beseft dat hij zijn sterke punten kan aanwenden om zijn zwakke punten te verbeteren of te compenseren. (LL 58)

Ik werk niet vlug, maar wel zeer grondig en netjes. Ik weet voor mijzelf dat ik meer kans heb op succesbeleving als ik de verantwoordelijkheid neem voor taken die grondig en netjes moeten uitgevoerd worden, als ik er maar voldoende tijd voor krijg.

Kennis over het leren
Ontwikkelingsdoelen Concretiseringen en voorbeelden

59 De leerling weet en geeft met voorbeelden aan hoe hij zelfstandig kan werken en leren. (LL 59)

Karen weet dat het inzetten van een rits op een welbepaalde manier moet gebeuren, maar beseft dat ze de volgorde nog niet kent. Ze weet dat ze dit zal onthouden door dit vaak te doen. Zolang ze dit nog niet verworven heeft, legt ze de fiche met de werkvolgorde bij zich, en kan zo zelfstandig werken en leren.

60 De leerling weet dat sommige dingen regelmatig herhaald moeten worden. (LL 60) Van de 20 plantennamen die Tim zo goed had ingestudeerd vergeet hij de 5 planten die hij bijna nooit tegenkomt in de tuinbouwpraktijk. Wil hij die 5 blijven onthouden, dan zal hij die af en toe moeten herhalen.
61 De leerling weet op welke manier hij het meest efficiënt leert. (LL 61) Mohammed leert het best door stap voor stap na te doen wat iemand anders hem voordeed. Lieve moet eerst het geheel gezien hebben, dit daarna in stappen opschrijven en dan nog eens stap voor stap nadoen.
62 De leerling weet dat - wanneer hij de oorzaak van de fouten kent- hij die fouten in de toekomst en in andere situaties kan vermijden. (LL 62)

2.4 Transfer

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

63 De leerling legt relaties tussen vroegere, huidige en toekomstige situaties. Hij begrijpt dat iets wat hij vroeger leerde in huidige en toekomstige situaties kan gebruikt worden. (LL 63)

Het alfabetisch opzoeken in een telefoonboek kan ook aangewend worden om alfabetisch op te zoeken in het register van een kookboek, in de trefwoordenlijst van een catalogus.

De gevolgde weg voor het berekenen van het verdiende zakgeld bij een avondje babysitten, kan ook aangewend worden om te berekenen hoeveel je bij benadering verdient in een uurloondienst.

64 De leerling past verworven kennis, inzichten en vaardigheden automatisch en adequaat toe in situaties die zowel sterk gelijken op de oorspronkelijke leersituatie als die er wezenlijk van verschillen. (LL 64)

De methode die Tim gebruikte bij het inprenten van de namen van de vaste planten kan hij ook aanwenden voor het inprenten van de namen van bomen, maar ook voor het onthouden van de betekenis van verkeersborden.

65 De leerling gaat systematisch en gericht zoeken naar kennis, inzichten en vaardigheden die hij in een bepaalde situatie of bij het oplossen van een probleem kan gebruiken. (LL 65)

Bij de confrontatie met een probleem, zich de oplossingsweg pogen te herinneren die vroeger in een gelijkaardige situatie gebruikt werd.

naar boven

Laatst gewijzigd op: 21/08/2018