Buitengewoon secundair onderwijs - Infomap - Deel 7: Functionele taalvaardigheden

1. Kerngedachten

Functionaliteit

De ontwikkelingsdoelen voor taal beogen het maatschappelijk communicatief vaardig zijn in functionele situaties, eventueel met ondersteuning van gepaste hulpmiddelen. Leerlingen leren taal gebruiken met verschillende doeleinden en in diverse communicatiesituaties.

In de taalvaardigheid zijn vier vaardigheidsdomeinen te onderscheiden: luisteren, spreken, lezen en schrijven. Ze zijn heel nauw met elkaar verbonden. Luisteren wordt gemakkelijker als de spreker heldere boodschappen uitstuurt. Spreken loont als er aandachtig geluisterd wordt. Factoren die een belangrijke rol spelen bij dit luisteren en spreken zijn lichaamstaal, bereidheid tot luisteren en spreken, emotionaliteit, gehoorscapaciteit.

Ook de samenhang tussen het geschreven woordbeeld en de gesproken taal is van belang voor het ontwikkelen van taalvaardigheden. Dit komt tot uiting bij vaardigheden zoals zelf lezen, luisteren naar een voorgelezen tekst, spreken over wat gelezen werd of beluisterd werd, een nota overschrijven. Bovendien is het maken van notities bij wat men hoort belangrijk voor het verwerken en onthouden van informatie en afspraken.

Voor elk domein zijn componenten van een communicatief georiënteerd taalonderwijs terug te vinden: communicatieve en strategische vaardigheden, taalbeschouwing en attitudes.

Voor luisteren, spreken, lezen en schrijven zijn afzonderlijke ontwikkelings­doelen geformuleerd. Het gaat om taalopdrachten die leerlingen in situaties uit het werkelijke leven in en buiten de school zullen uitvoeren. In die opdrachten worden tekstsoorten genoemd, het publiek waarvoor de teksten bestemd zijn en het verwerkingsniveau.

De ontwikkelingsdoelen taalvaardigheid slaan op het verwerven van het Nederlands. Toch is het belangrijk om in het BuSO ook aandacht te besteden aan taalvaardigheid in andere talen. Er zijn leerlingen die een zekere taalvaardigheid voor een andere taal zoals het Arabisch, Frans, Engels of Spaans hebben verworven. De school kan deze jongeren de kans geven deze vaardigheid aan te tonen door het uitbouwen van een taalportfolio. Dit kan samengesteld worden naar model van het Europese taalportfolio. Het wordt voor spreken, schrijven, lezen en luisteren afzonderlijk opgesteld. Het leren samenstellen van dit portfolio is een ontwikkelingsdoel. Voor leerlingen die een tweede taal beheersen kan dit ontwikkelingsdoel door de klassenraad geselecteerd worden.

Criteria

Tekstsoorten

Taalvaardigheid staat nooit los van communicatiesituaties. Met betrekking tot formele en informele teksten wordt er van de leerlingen verwacht dat ze sprekend en schrijvend boodschappen in een geschikte vorm weten te formuleren en dat ze boodschappen die voor hen van belang zijn uit gesproken en geschreven tekst kunnen ophalen. Hierbij komen alle mogelijke vormen van auditief of visueel tekstaanbod in aanmerking. Concreet gaat het om geschreven en mondelinge instructie, werkschema, tabel, informatieve tekst, pictogram, verhaal, mededeling, krant en tijdschrift, boodschap per telefoon, informatie via radio en televisie, actuele informatiedragers (ict).

Publiek

Elke boodschap is bedoeld voor een bepaald publiek. Dit publiek kan dichtbij zijn zoals vrienden, of verder af zoals de huisdokter, de directeur, een tewerkstellingsdienst. Boodschappen zijn voor leerlingen moeilijker naarmate het publiek waarvoor ze bedoeld zijn verder van hen afstaat. De mate van bekendheid met het publiek en het leeftijdsverschil bepalen de afstand.

Dit geeft volgende ordening aan teksten met een stijgende moeilijkheidsgraad:

Boodschappen voor:

  • henzelf;
  • bekende leeftijdgenoten;
  • onbekende leeftijdgenoten;
  • bekende volwassenen;
  • onbekende volwassenen.

Verwerkingsniveau

Om te beschrijven wat leerlingen met taal moeten kunnen doen, kan de klassenraad vier verwerkingsniveaus onderscheiden. Elk beschreven niveau sluit telkens het voorgaande niveau in:

  • kopiërend niveau: geboden informatie letterlijk weergeven;
  • beschrijvend niveau: geboden informatie in grote lijnen achterhalen en ze op die manier mondeling of schriftelijk weergeven;
  • structurerend niveau: de informatie achterhalen, op overzichtelijke wijze ordenen en ze op die manier mondeling of schriftelijk weergeven;
  • beoordelend niveau: de informatie achterhalen, ordenen en beoordelen op basis van informatie uit andere bronnen en ze op die manier mondeling of schriftelijk weergeven.

2. De ontwikkelingdoelen, concretiseringen en voorbeelden

2.1 Luisteren

2.1.1 Informatie achterhalen in non-verbale boodschappen

Verwerkingsniveau: beoordelen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

1  De leerling interpreteert een non-verbale uiting, situeert ze en reageert gepast. (TV 1)

Weet wat hij moet doen als een agent zijn arm opsteekt.

2  De leerling kan uit non-verbale gedragingen van een spreker een voor hem bedoelde boodschap achterhalen. (TV 2)

Weet wanneer een boodschap voor hem alleen of ook voor hem bedoeld is.

3  De leerling leidt gevoelens bij de spreker uit zijn non- verbaal gedrag af. (TV 3)

Boze stem, vriendelijke stem, droevige stem.

4  De leerling onderscheidt geluiden, lichaamstaal en beelden inhoudelijk. (TV 4)

Een sirene, pijnkreet, uitroep van vreugde.

2.1.2 Informatie achterhalen in verbale boodschappen

Verwerkingsniveau: beschrijven

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

5  De leerling herkent klanken auditief. (TV 5)

6  De leerling begrijpt eenvoudige omgangstaal in functionele situaties. (TV 6)

Geef mij je agenda.

7  De leerling begrijpt woorden die abstracte begrippen en gevoelens uitdrukken. (TV 7)

Blij, bang, boos, teleurgesteld, liefde.

8  De leerling begrijpt diverse ruimte- en tijdsaanduidingen. (TV 8)

Boven, onder, achter.

Half vier, nu, morgen, straks, later.

9  De leerling begrijpt kwalitatieve begrippen. (TV 9)

Beter dan, verzorgd, afgewerkt.

10 De leerling begrijpt kwantitatieve begrippen. (TV 10)

Alle, de helft, weinig, veel meer, minder.

11 De leerling achterhaalt informatie in voor hem bestemde tekst­soorten. (TV 11)

Instructies van leraren of mede­leerlingen, gesprek, verhaal, telefoongesprekken, mededelingen, informatieve radio- en tv-uitzendingen, dramatische vormen, informatieve teksten, betoog.

2.1.3 De essentie achterhalen.

Verwerkingsniveau: structureren

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

12 De leerling begrijpt de chronologie in een verhaal of feitenrelaas. (TV 12)

Reconstrueert met gegeven zinnen een verhaal of feitenrelaas.

13 De leerling onderscheidt hoofd- en bijzaken. (TV 13)

Omschrijft over wie of wat de tekst, het verhaal, de film, de uiteenzetting gaat.

14 De leerling achterhaalt de essentie in een boodschap. (TV 14)

Geeft de hoofdgedachte uit de tekst, het verhaal, de uiteenzetting met eigen woorden weer.

15 De leerling onderscheidt herha­lingen en verduidelijkingen. (TV 15)

Licht de hoofdgedachte uit de tekst, het verhaal, de uiteenzetting toe aan de hand van een voorbeeld.

16 De leerling onderscheidt oorzaak en gevolg. (TV 16)

In een betoog, gesprek of verhaal.

2.1.4 Evaluatie van de informatie: kritisch luisteren

Verwerkingsniveau: beoordelen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

17 De leerling legt een verband tussen wat hij hoort en ziet. (TV 17)

Hoort de 100 en ziet 2 gebotste auto’s: er zijn mensen gekwetst.

18 De leerling begrijpt een verbale uiting en voert ze uit na eigen evaluatie. (TV 18)

Als de stapel te hoog wordt, begin je een nieuwe stapel.

19 De leerling onderscheidt inconsequenties in een verhaal.(TV 19)

Zet na een relaas van een klasgenoot de juiste en onjuiste verklaringen op een rijtje.

20 De leerling onderscheidt feiten van meningen. (TV 20)

Zet na een conversatie tussen klasgenoten de feiten en de meningen op een rijtje.

21 De leerling begrijpt eenvoudige kritiek in een gesprek.(TV 21)

22 De leerling verwerkt voor hem bedoelde informatie. (TV 22)

Voert een mondeling gegeven enkelvoudige opdracht uit.

23 De leerling begrijpt, ordent en beoordeelt verschillende voor hem bedoelde instructies. (TV 23)

Voert een mondeling gegeven meervoudige opdracht uit, na eigen interpretatie.

24 De leerling maakt een onderscheid tussen relevante en niet-relevante informatie. (TV 24)

Distilleert uit een uiteenzetting de voor hem bruikbare informatie.

Vertelt bondig een geziene film.

2.1.5 Interactie met anderen

Verwerkingsniveau: beoordelen

Taalvaardigheid zal ook de sociaal-emotionele ontwikkeling van jongeren bevorderen. Daarom is het wenselijk ook ontwikkelingsdoelen te selecteren uit de rubriek sociaal-emotionele educatie (SE 35 t.e.m. 77).

 

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

25 De leerling toont empathie. (TV 25)

Ziet wanneer iemand verdrietig is en reageert hierop met gepaste woorden en daden.

Leeft zich, in de problematiek die weergegeven wordt in een film in.

Leeft zich in de gevoelens, gemoedsstemmingen en belevenissen van zijn gesprekspartner, in.

2.1.6 Hulpmiddelen

Ontwikkelingsdoel

26 De leerling past communicatiebevorderende middelen toe zoals luisterdoel bepalen, aanwijzingen binnen de communicatiesituatie gebruiken, zich concentreren, vragen stellen bij onduidelijkheid, belangrijke informatie noteren. (TV 26)

2.1.7 Reflectie

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

27 De leerling reflecteert over het taalgebruik van de spreker. (TV 27)

Vraagt zich af waarom de spreker streektaal gebruikt of algemeen Nederlands, of vaktaal.

28 De leerling reflecteert over het eigen luistergedrag. (TV 28)

Vraagt zich af hoe het komt dat hij enkel het begin van de opdracht heeft gehoord.

2.1.8 Attitudes

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

29 De leerling is bereid zich te concentreren op de inhoud. (TV 29)

Laat zich niet afleiden door zijn omgeving.

30 De leerling is voldoende weerbaar om het beluisterde te toetsen aan eigen inzichten. (TV 30)

Luistert met een gepaste kritische instelling naar het verhaal of de boodschap van anderen en toetst de verkregen informatie aan wat hij zelf weet over het besproken onderwerp.

31 De leerling beseft dat hij op een beleefde manier opdrachten, uitdagingen, vragen kan afwijzen.(TV 31)

Weigert een opdracht of vraag uit te voeren als dit niet strookt met de gangbare normen.

32 De leerling is bereid zijn gedrag aan te passen naar aanleiding van een boodschap of instructie. (TV 32)

Doet zijn voeten van de bank als de treinwachter hem dat vraagt.

33 De leerling leeft luisterconventies na zoals spreker laten uitspreken, op een beleefde manier onderbreken, via non-verbale taal de spreker aanmoedigen, de spreker aansporen om meer uitleg te geven, de dingen zien vanuit het standpunt van de spreker, de inhoud van de boodschap centraal stellen, objectief en rechtvaardig zijn bij het beluisteren van de boodschap, luisteren om te begrijpen, het gezegde beoordelen na de boodschap. (TV 33)

2.1.9 Andere taal

Ontwikkelingsdoel

34 De leerling maakt een portfolio van zijn luistervaardigheid in een andere taal. (TV 34)

2.2 Uitdrukken en spreken

2.2.1 Zich mondeling duidelijk uitdrukken.

Verwerkingsniveau: kopiëren

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

35 De leerling articuleert duidelijk. (TV 35) Spreekt woorden duidelijk uit zodat ze door de toehoorder kunnen begrepen worden.
36 De leerling spreekt in een rustig tempo. (TV 36)  
37 De leerling geeft de dingen een juiste naam. (TV 37) Hanteert de juiste woordenschat.
38 De leerling spreekt standaard Nederlands. (TV 38)  
39 De leerling drukt zich bij het spreken in zinnen uit. (TV 39)  
40 De leerling gebruikt woordenschat eigen aan zijn beroepenveld in een zinvol verband. (TV 40) Gebruikt de juiste vakterminologie.

41 De leerling gebruikt woordenschat over maatschappelijke thema's in een zinvol verband. (TV 41)

Kent courant gebruikte woorden en uitdrukkingen en gebruikt deze in een zinvol verband.

2.2.2 Gepaste taal- en omgangsvormen

Verwerkingsniveau: beoordelen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

42 De leerling gebruikt gepaste taal en omgangsvormen afhankelijk van de persoon en van de situatie. (TV 42)

Persoon: Tegenover leerlingen, vrienden, directie, gekende volwassenen

Situatie: In telefoongesprekken, bij sollicitatiegesprekken

43 De leerling gebruikt gepaste beleefdheidsformules. (TV 43)

Zegt “Gefeliciteerd met je huwelijk” bij een huwelijk.

2.2.3 Interactie met anderen

Verwerkingsniveau: structureren

Taalvaardigheid zal ook de sociaal-emotionele ontwikkeling van jongeren bevorderen. Daarom is het wenselijk ook ontwikkelingsdoelen te selecteren in verband met sociale vaardigheden en competentie uit de rubriek sociaal-emotionele educatie: SE 35 t.e.m. 77.

 

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

44 De leerling beschrijft voorwerpen, personen, situaties, gebeurtenissen zodat ze begrepen en herkend kunnen worden. (TV 44)

Vertelt met eigen woorden over gekende personen, gebeurtenissen, dagdagelijkse situaties.

45 De leerling verwoordt een geschreven instructie in eigen woorden. (TV 45)

Legt na het lezen van een opdracht, aan een klasgenoot uit wat er precies moet gebeuren.

46 De leerling stelt een duidelijke vraag naar informatie. (TV 46)

Vraagt informatie over een onderwerp dat hem aanbelangt.

47 De leerling vertelt verkregen informatie duidelijk, bondig en begrijpelijk na. (TV 47)

Brengt verslag uit, vertelt een gelezen boek of een bekeken film.

48 De leerling is mondeling assertief. (TV 48)

Blijft doorvragen tot hij de boodschap begrepen heeft.

Blijft zijn boodschap herformuleren tot hij merkt dat de toehoorder de boodschap heeft begrepen.

2.2.4 Mondeling argumenteren

Verwerkingsniveau: structureren

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

49 De leerling verwoordt een gedachtegang logisch. (TV 49)

Vertelt een logisch verhaal.

50 De leerling geeft een duidelijke mondelinge instructie. (TV 50)

Vertelt aan anderen wat er moet gedaan worden bij het schoonmaken van groenten.

Verwerkingsniveau: beoordelen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

51 De leerling reageert kritisch op een sociaal aanvaardbare wijze. (TV 51)

Verwoordt voor- en nadelen over de keuze en duidt zo zijn voorkeur.

52 De leerling argumenteert. (TV 52)

Licht standpunten toe: voor of tegen.

2.2.5 Meningen en gevoelens uiten

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

53 De leerling neemt deel aan een dialoog, een gesprek. (TV 53)

Over de actualiteit, een toneelstuk, een boek.

54 De leerling gaat een dialoog met anderen aan. (TV 54)

Een interview, een enquête, een gesprek.

55 De leerling drukt door middel van mimiek en gebaren gevoelens uit. (TV 55)

Lacht als hij blij is, trekt een verkrampt gezicht als hij pijn heeft.

56 De leerling gebruikt ik–boodschappen. (TV 56)

“Ik vind het vervelend in een rommelige klas te zitten. Ik zou liever hebben dat jij je jas aan de kapstok hangt”.

57 De leerling uit eigen mening en argumenteert gepast. (TV 57)

Zegt waarom hij een bepaalde stageplaats boven een andere verkiest.

58 De leerling verwoordt gevoelens op een sociaal aanvaardbare manier. (TV 58)

Zegt dat hij het heel jammer vindt dat zijn vriendin het uitgemaakt heeft, zonder daarbij die vriendin te verwijten voor rotte vis en zonder daarbij de boel kort en klein te slaan.

2.2.6 Hulpmiddelen om communicatie te verbeteren.

Verwerkingsniveau: beoordelen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

59 De leerling past communicatiebevorderende technieken toe zoals: (TV 59)

  • het spreekdoel bepalen;
  • Tot wie richt ik mij?
  • Wat wil ik bereiken?
  • informatie verzamelen;
  • Over zijn toehoorder.
  • Over het thema.
  • met enkele staakwoorden een spreekplan opstellen;
  • Maakt een briefje met staakwoorden als geheugensteun.
  • voor zichzelf duidelijk zijn bedoeling formuleren;
  • Ik wil toelating vragen om de school vroeger te verlaten.
  • zijn publiek aankijken en toespreken in eigen woorden;
  • Kijkt naar zijn toehoorders bij het vertellen van een gebeurtenis.
  • onderwerpen kiezen die zijn gesprekspartner aangaan en erover praten;
  • Vertelt onder vrienden over de nieuwste videoclip, maar op bezoek in het bejaardentehuis over het weer.
  • de spreeksituatie juist inschatten;
  • Vraagt zich af of de toehoorders onwetend zijn of vijandig gezind.

2.2.7 Reflectie

Ontwikkelingsdoel

Concretiseringen en voorbeelden

60 De leerling reflecteert over zijn spreekgedrag en de inhoud. (TV 60)

Gaat na of hij zich duidelijk genoeg heeft uitgedrukt.

Gaat na of hij duidelijk genoeg is overgekomen.

Gaat na of de inhoud is begrepen.

2.2.8 Attitudes

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

61 De leerling heeft positieve bereidheid om het woord te nemen. (TV 61)

Durft bezoekers van een andere school begroeten en rondleiden.

62 De leerling is bereid spontaan iets over zichzelf te vertellen. (TV 62)

Vertelt wat er tijdens het weekeinde gebeurde en hoe hij zich daarbij voelde.

63 De leerling heeft een positieve houding ten overstaan van na te leven gespreksconventies. (TV 63)

Spant zich in om algemeen Nederlands te praten in de klas.

Is bereid anderen aan het woord te laten vooraleer zelf het woord te nemen.

64 De leerling is bereid constructief aan een gesprek deel te nemen. (TV 64)

Luistert aandachtig.

Spant zich in om een bijdrage te kunnen leveren.

65 De leerling is bereid respect te tonen voor de gesprekspartner. (TV 65)

Verwijt de andere niet als die er een andere mening op na houdt.

66 De leerling durft voor de eigen mening op te komen. (TV 66)

Zegt wat hij denkt, ook al zeggen de anderen iets anders.

67 De leerling is bereid tot overleggen en onderhandelen. (TV 67)

Bespreekt met anderen hoe een gezamenlijke opdracht zal uitgevoerd worden en maakt afspraken hierover.

68 De leerling is bereid gepaste non-verbale communicatiestrategieën te gebruiken om zijn communicatie te ondersteunen. (TV 68)

Bodylanguage, lichaamshouding, oog­contact.

2.2.9 Andere taal

Ontwikkelingsdoel

69 De leerling maakt een portfolio van zijn spreekvaardigheid in een andere taal. (TV 69)

2.3 Lezen

2.3.1 Informatie achterhalen

Verwerkingsniveau: beschrijven

Ontwikkelingsdoel

Concretiseringen en voorbeelden

70 De leerling achterhaalt informatie in voor hem bestemde tekstsoorten. (TV 70)

Symbolen, pictogrammen, signaalwoorden, instructies, schema’s, informatieve teksten, functionele teksten, gedichten.

Verwerkingsniveau: structureren

Ontwikkelingsdoel

Concretiseringen en voorbeelden

71 De leerling zoekt en ordent informatie op overzichtelijke wijze in voor hem bestemde en gestructureerde tekstsoorten. (TV 71)

School- en studieteksten.

Instructies bij schoolopdrachten.

Verwerkingsniveau: beoordelen

Ontwikkelingsdoel

Concretiseringen en voorbeelden

72 De leerling beoordeelt informatie die voorkomt in verschillende voor hem bestemde teksten. (TV 72)

Brieven, kranten en tijdschriften, oproepen en reclameteksten, encyclopedieën en themaboeken, catalogi, huurcontracten, stagecontracten en werkcontracten.

2.3.2 De essentie achterhalen

Verwerkingsniveau: beoordelen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

73 De leerling herkent en benoemt symbolen, pictogrammen en signaalwoorden en volgt ze op. (TV 73)

Volgt de pictogrammen die de nooduitgang aangeven bij een evacuatieoefening.

74 De leerling interpreteert eenvoudige grafische voorstellingen, schema’s, tabellen en plattegronden. (TV 74)

Een temperatuurcurve, een tabel met openingsuren, een bus of treintabel, de plattegrond van de school, een ziekenhuis, …

75 De leerling leest een zin begrijpend. (TV 75)

Begrijpt wat hij leest.

76 De leerling onderscheidt hoofd- en bijzaken in een tekst. (TV 76)

Bij het lezen van de gebruiksaan­wijzing van een huishoudtoestel, een werkplan.

77 De leerling begrijpt een vragenlijst. (TV 77)

Beantwoordt de vragen in een voor hem bedoelde enquête.

78 De leerling rangschikt een verhaal chronologisch. (TV 78)

Vertelt in een logische volgorde: wat eerst gebeurde wordt eerst verteld.

2.3.3 Communicatiebevorderende middelen

Verwerkingsniveau: beschrijven

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

79 De leerling leest woorden technisch correct. (TV 79)

Leest het verschil tussen staart en straat.

80 De leerling leest zinnen in een behoorlijk tempo en op natuurlijke toon. (TV 80)

Houdt rekening met de interpunctie.

Leest niet monotoon of geaffecteerd.

81 De leerling gebruikt leesbevorderende aanwijzingen. (TV 81)

Illustraties, grafische kenmerken van de tekst.

2.3.4 Reflectie

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

82 De leerling reflecteert over de bedoeling van de schrijver. (TV 82)

Vraagt zich af of de schrijver informatie wil geven of instructies wil geven.

83 De leerling reflecteert over eigen leesgedrag en leesresultaat. (TV 83)

Vraagt zich af waarom hij weinig of juist veel van de gelezen informatie heeft onthouden of begrepen.

2.3.5 Attitudes

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

84 De leerling verwerft leesplezier. (TV 84)

Voor literatuur, historische verhalen, hobbylectuur, stripverhalen, krant, tijdschrift, roman, fictie en non-fictie.

85 De leerling gebruikt de gepaste nauwkeurigheid in functie van tekstsoorten. (TV 85)

Leest nauwkeuriger zijn huurcontract dan een sportreportage in de krant.

86 De leerling is bereid om leesstrategieën te gebruiken om zijn leesgedrag te verbeteren. (TV 86)

Is bereid om een onduidelijke passage te herlezen.

87 De leerling is bereid zich te concentreren. (TV 87)

Zie ook LL 1 en 2.

88 De leerling gaat, waar nodig, discreet om met de gelezen informatie. (TV 88)

Gaat discreet om met informatie over de gezondheidstoestand van een bejaarde patiënt die hij tijdens de stage heeft verzorgd.

2.3.6 Andere taal

Ontwikkelingsdoel

89 De leerling maakt een portfolio van zijn leesvaardigheid in een andere taal. (TV 89)

2.4 Schrijven

2.4.1 Schriftelijk informatie aanvragen en meedelen

Verwerkingsniveau: kopiëren

Ontwikkelingsdoel

Concretiseringen en voorbeelden

90 De leerling schrijft voor hem bedoelde relevante informatie over of noteert deze. (TV 90)

Telefoonnummers, namen van personen of lokalen, mededelingen, voor zichzelf begrijpbare notities …

Verwerkingsniveau: structureren

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

91 De leerling kan een korte mededeling formuleren. (TV 91)

Korte mededeling:
Een oproep, een uitnodiging, een lijst, een instructie, een voor anderen bedoelde aanwijzing of mededeling, een informele kaart aan leeftijdgenoten, een informele brief aan leeftijdgenoten, een formele kaart aan gekende meerderen of onbekenden, een formele brief aan gekende meerderen of onbekenden.

92 De leerling vult een voor hem bestemd formulier in. (TV 92)

Een studiebeursformulier, een sollici­tatieformulier, een inlichtingen­formulier voor de sportclub.

93 De leerling beantwoordt een voor hem bestemde vragenlijst. (TV 93)

Een enquête.

2.4.2 Motorische vaardigheden bij het schrijven

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

94 De leerling schrijft leesbaar. (TV 94)

95 De leerling past de grootte van zijn handschrift aan de beschikbare ruimte aan. (TV 95)

Bij het invullen van een cheque, formulieren.

96 De leerling heeft oog voor een goede bladvulling. (TV 96)

Adresseert een brief op een gepaste wijze.

Verzorgt de schikking van de woorden bij het schrijven van een kaartje.

Hanteert een goede bladschikking bij het schrijven van een brief.

2.4.3 Hulpmiddelen om de schriftelijke taalvaardigheid te verhogen

Ontwikkelingsdoel

97 De leerling past communicatiebevorderende middelen toe zoals schrijfdoel bepalen, een schrijfplan opstellen, lijsten met beleefdheidsformules gebruiken, een modelbrief aanpassen en hulp vragen. (TV 97)

2.4.4 Reflectie

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

98 De leerling reflecteert over de stappen in het schrijfproces. (TV 98)

Vraagt zich af of hij wel de juiste hulpmiddelen heeft gebruik.

Vraagt zich af of hij wel alle beschikbare hulpmiddelen heeft gebruikt.

Neemt de gewoonte aan om te werken volgens een vast stappenplan en gaat voor zichzelf na of al deze stappen gevolgd werden.

99 De leerling reflecteert over het gebruik van hulpmiddelen. (TV 99)

Vraagt zich af of de nodige hulpmiddelen adequaat gebruikt zijn.

100 De leerling reflecteert over het schrijfdoel. (TV 100)

Vraagt zich af of zijn schrijfproduct juist overkomt bij diegenen voor wie de tekst bestemd is.

101 De leerling reflecteert over de inhoud van zijn tekst. (TV 101)

Controleert zijn teksten op inhoudelijke aspecten.

2.4.5 Attitudes

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

102 De leerling is bereid zijn teksten te verzorgen. (TV 102)

Houdt rekening met handschrift en lay-out.

Neemt de gewoonte aan om zijn teksten te controleren op schrijffouten.

103 De leerling gaat voorzichtig om met schriftelijke mededelingen en is behoedzaam in het gebruik van zijn handtekening. (TV 103)

Zet enkel zijn handtekening onder documenten waarvan hij de inhoud begrijpt.

Zet enkel zijn handtekening onder documenten die hem door uiterst betrouwbare personen zijn toegelicht.

2.4.6 Andere taal

104 De leerling maakt een portfolio van zijn schrijfvaardigheid in een andere taal. (TV 104)

naar boven

Laatst gewijzigd op: 21/08/2018