Buitengewoon secundair onderwijs - Opleidingsvorm 3 - Opleidingsprofielen - Confectiestikker - Extra: concretisering competenties


DOEL: Eenvoudige werkstukken stikken.

Algemeen

competenties concretiseringen
1 Eigen werkzaamheden plannen
  • zich inhoudelijk over de opdracht informeren;
  • technische informatie raadplegen en gebruiken;
  • de eigen werkvolgorde en –methode bepalen;
  • de verschillende werkzaamheden op elkaar afstemmen.
2 De werkzaamheden op de werkplek organiseren
  • de nodige materialen, producten, gereedschappen en/ of apparatuur klaarzetten;
  • het gebruiksklaar zijn van de materialen, producten, gereedschappen en/ of apparatuur beoordelen;
  • de werkplek inrichten.
3 Een werkmethode opvolgen
  • volgens een voorgeschreven procedure de taken uitvoeren.
4 Een administratie bijhouden
  • een administratie van de eigen werkzaamheden bijhouden
5 Materialen en grondstoffen herkennen  
6 Onderhoudsvoorschriften naleven
  • de werkomgeving ordelijk houden;
  • de werkomgeving onderhouden;
  • de werkomgeving opruimen;
  • machines en materiaal wegbergen;
  • gereedschappen, machines en materialen in orde houden;
  • persoonlijke beschermingsmiddelen in orde houden;
  • onderhoudsvoorschriften toepassen.
7 In team werken
  • werkafspraken maken en naleven;
  • verantwoordelijkheid voor eigen taken opnemen;
  • aan een briefing deelnemen;
  • persoonlijke, gemeenschappelijke en groepsbelangen onderscheiden.
8 Met voorschriften inzake kwaliteit, welzijn, veiligheid en milieu omgaan
  • vigerende regelgeving inzake hygiëne, veiligheid en milieu toepassen;
  • werkplaatsregels toepassen;
  • veiligheidspictogrammen opvolgen;
  • veiligheidsrichtlijnen toepassen;
  • veiligheidsnormen en -reglementering naleven;
  • rekening houden met de eigen veiligheid en die van derden;
  • met gevaarlijke stoffen kunnen omgaan;
  • gevaarlijke situaties, problemen, risicosituaties, onregelmatigheden en defecten herkennen en melden;
  • globale beschermingsmiddelen gebruiken;
  • persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken;
  • de werkplek ordelijk houden;
     
  • de persoonlijke hygiëne verzorgen;
  • hygiënisch werken;
  • infecties voorkomen;
  • kleine verwondingen verzorgen;
  • beroepsziekten voorkomen;
  • een ergonomische werkhouding aannemen;
  • ergonomische regels inzake til- en verplaatsingstechnieken toepassen;
     
  • volgens vooropgestelde kwaliteitsnormen werken;
  • de kwaliteit van het eigen werk controleren;
  • het resultaat met de opdracht vergelijken;
  • het eigen werk bijsturen;
  • het werk binnen de toegemeten tijd verrichten;
  • werkstukken nakijken en zuiveren;
  • fouten herstellen;
  • meten;
     
  • afval en restproducten volgens richtlijnen sorteren;
  • afval en restproducten volgens richtlijnen opslaan;
  • afval en restproducten volgens richtlijnen verwijderen;
     
  • vertrouwelijke informatie omzichtig behandelen.

Basis confectiestikken

competenties concretiseringen
9 Basisvaardigheden van confectiestikken toepassen
  • eenvoudige bewerkingen met betrekking tot stikken, snijden en strijken toepassen.
10 Werkinstructiefiches lezen en begrijpen
  • de bewerkingen toelichten;
  • de symbolen interpreteren;
  • vaktermen gebruiken;
  • patroonvormen identificeren;
  • machines en naaibenodigdheden kiezen in functie van de opdracht;
  • de werkvolgorde opvolgen.

Confectiestikken

competenties concretiseringen
11 De naaimachine gebruiksklaar maken en gebruiken de naaimachine gebruiksklaar maken:
  • de persvoet en geleiders kiezen en aanbrengen;
  • machine vademen;
  • machine instellen;
  • de instelling controleren;
  • ondertransport, boventransport en differentieel transport onderscheiden;
  • naald, draad en spoel vervangen;
  • onderdelen en hulpstukken vervangen;
  • de kwaliteitscriteria van de steek controleren;
  • de naaimachine gebruiken:
  • rechte, lichtgebogen en sterk gebogen naden stikken;
  • stompe, rechte en scherpe  hoeken hoeken stikken;
  • biezen aanstikken.
12 Een industriële naaimachine instellen, afstellen en gebruiken een industriële naaimachine instellen en afstellen:
  • de persvoet en geleiders kiezen en aanbrengen;
  • machine vademen;
  • machine instellen;
  • de instelling controleren;
  • ondertransport, boventransport en differentieel transport onderscheiden;
  • naald, draad en spoel vervangen;
  • onderdelen en hulpstukken vervangen;
  • de kwaliteitscriteria van de steek controleren;
een industriële naaimachine gebruiken:
  • aan de hand van een werkinstructiefiche een bewerking uitvoeren;
  • gereedschap hanteren;
  • nepen stikken;
  • plooien, zomen, splitten, zakken, kragen, polsboorden, rok- en broekbanden, sluitingen, lingerieknoopsgat, oogknoopsgat maken maken;
  • sierstiksels aanbrengen;
  • etiketten op- en meestikken;
  • ritsen instikken;
  • labels aanbrengen;
  • ringen en knopen aanstikken;
  • naden met rek en toegifte stikken;
  • voering instikken;
  • hulpstukken gebruiken;
  • compenserende persvoeten gebruiken;
  • soepele materialen met ongelijke verwerkingseigenschappen stikken;

een meernaaldsmachine gebruiken;

automatische machines bedienen;

13 Een overlockmachine instellen, afstellen en gebruiken
  • de persvoet en geleiders kiezen en aanbrengen;
  • machine vademen;
  • machine instellen;
  • de instelling controleren;
  • ondertransport, boventransport en differentieel transport onderscheiden;
  • naald, draad en spoel vervangen;
  • onderdelen en hulpstukken vervangen;
  • overlocken;
  • de kwaliteitscriteria van de steek controleren.
14 De strijkapparaten gebruiksklaar maken en gebruiken
  • de werking van de apparaten nagaan;
  • strijkapparaten instellen;
  • strijkapparaten bedienen;
  • het strijkijzer bedienen;
  • strijkprocedures uitvoeren.
15 Voorstrijk en tussenstrijk uitvoeren
  • strijk- en persapparatuur volgens opdracht instellen;
  • handmatig strijken en persen.
16 Klevende en niet-klevende tussenvoering aanbrengen
  • klevende en niet-klevende tussenvoering aanbrengen.
17 Haken, ogen, knopen, drukknopen, veterogen inslaan
  • machine instellen;
  • hulpstukken kiezen;
  • werkvolgorde toepassen;
  • haken, ogen, knopen, drukknopen, veterogen inslaan.
18 Werkstukken assembleren volgens een werkinstructiefiche  
 
De ondersteunende kennis en sleutelvaardigheden worden geselecteerd uit de ontwikkelingsdoelen ASV OV3 en gekaderd binnen het handelingsplan.
 
Na het behalen van alle competenties wordt aan de leerling het getuigschrift “confectiestikker” uitgereikt.
 

naar boven

Laatst gewijzigd op: 21/08/2018