DOEL:
Onderhoudstaken in instellingen uitvoeren. |
Algemeen |
competenties |
concretiseringen |
1 Eigen werkzaamheden plannen |
- zich inhoudelijk over de opdracht informeren;
- technische informatie raadplegen en gebruiken;
- de eigen werkvolgorde en –methode bepalen;
- de verschillende werkzaamheden op elkaar afstemmen.
|
2 Eigen werkzaamheden op de werkplek organiseren |
- de nodige materialen, producten, gereedschappen en/ of apparatuur klaarzetten;
- het gebruiksklaar zijn van de materialen, producten, gereedschappen en/ of apparatuur beoordelen;
- de werkplek inrichten.
|
3 Een werkmethode opvolgen |
- volgens een voorgeschreven procedure de taken uitvoeren.
|
4 Een administratie bijhouden |
- een administratie van de eigen werkzaamheden bijhouden.
|
5 In team werken |
- werkafspraken maken en naleven;
- verantwoordelijkheid voor eigen taken opnemen;
- aan een briefing deelnemen;
- persoonlijke, gemeenschappelijke en groepsbelangen onderscheiden.
|
6 Met voorschriften inzake kwaliteit, welzijn, veiligheid en milieu omgaan, vooral
- afval en restproducten sorteren en verwijderen
- met gevaarlijke stoffen weten om te gaan
|
- vigerende regelgeving inzake hygiëne, veiligheid en milieu toepassen;
- werkplaatsregels toepassen;
- veiligheidspictogrammen opvolgen;
- veiligheidsrichtlijnen toepassen;
- veiligheidsnormen en -reglementering naleven;
- rekening houden met de eigen veiligheid en die van derden;
- met gevaarlijke stoffen kunnen omgaan;
- gevaarlijke situaties, problemen, risicosituaties, onregelmatigheden en defecten herkennen en melden;
- globale beschermingsmiddelen gebruiken;
- persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken;
- de werkplek ordelijk houden;
- de persoonlijke hygiëne verzorgen;
- hygiënisch werken;
- infecties voorkomen;
- kleine verwondingen verzorgen;
- beroepsziekten voorkomen;
- een ergonomische werkhouding aannemen;
- ergonomische regels inzake til- en verplaatsingstechnieken toepassen;
- volgens vooropgestelde kwaliteitsnormen werken;
- de kwaliteit van het eigen werk controleren;
- het resultaat met de opdracht vergelijken;
- het eigen werk bijsturen;
- het werk binnen de toegemeten tijd verrichten;
- afval en restproducten volgens richtlijnen sorteren;
- afval en restproducten volgens richtlijnen opslaan;
- afval en restproducten volgens richtlijnen verwijderen;
- economisch werken;
- planmatig werken;
- vertrouwelijke informatie omzichtig behandelen.
|
Huishouding |
competenties |
concretiseringen |
7 Het belang van het huishouden uitleggen |
|
8 Maaltijden bereiden |
- evenwichtige maaltijden samenstellen;
- eenvoudige maaltijden bereiden;
- voedingsmiddelen bewaren;
- de tafel dekken en afruimen;
- de vaat doen en opruimen.
|
9 Textiel, kleding en schoeisel onderhouden |
- wastechnieken toepassen;
- gereinigd textiel kastklaar maken;
- eenvoudige herstellingen uitvoeren;
- schoeisel onderhouden.
|
10 Basisprincipes van interieurinrichting toepassen |
- een woning sfeervol inrichten;
- bloemen en planten verzorgen.
|
11 Een woning onderhouden |
- leefruimte ordelijk en net houden;
- bedden opmaken en verversen;
- schoonmaaktechnieken toepassen.
|
Gezondheid |
competenties |
concretiseringen |
12 Basiselementen in verband met de gezondheid verwoorden |
- de gezondheids- en welzijnssector verkennen.
|
13 Basisprincipes van lichaamshygiëne toepassen |
- voor de eigen gezondheid en hygiëne zorgen.
|
14 Basisprincipes van zorg toepassen |
- voor veiligheid, preventie en EHBO instaan.
|
Communicatie
|
competenties |
concretiseringen |
15 Eenvoudige communicatietechnieken toepassen |
- zichzelf voorstellen;
- gericht luisteren;
- gericht waarnemen;
- vragen stellen;
- zich informeren.
|
16 De eigen identiteit benoemen |
- met eigen mogelijkheden en beperkingen omgaan;
- met eigen ervaringen omgaan;
- met eigen gevoelens, emoties, waarden en normen omgaan.
|
17 Zich in functie van de eigen leefwereld informeren |
- regionale diensten en hulpverleners inventariseren;
- informatie over diensten en hulpverleners inwinnen.
|
18 Met anderen omgaan |
- empathisch zijn;
- anderen respecteren;
- conflicten hanteren;
- met diversiteit omgaan;
- met anderen communiceren;
- met zijn sociaal netwerk contact nemen;
- met problemen en moeilijkheden omgaan.
|
19 Met andere samenlevingsvormen en culturen omgaan |
|
20 Zich expressief uiten |
|
Onderhoud in instellingen |
competenties |
concretiseringen |
21 Basisprincipes van interieurzorg toepassen |
- organisatieplan voor de dagelijkse schoonmaak uitvoeren;
- organisatieplan voor de periodieke schoonmaak uitvoeren.
|
22 Vaardigheden nodig voor het onderhoud van een afdeling of dienst aanleren |
- schoonmaaktechnieken uitvoeren;
- werkwijzen en schoonmaakmethoden voor verschillende ruimten toepassen;
- het sanitair schoonmaken;
- sanitaire installaties bevoorraden.
|
23 Producten en materialen herkennen |
- schoonmaakproducten en -middelen hanteren.
|
24 Onderhoudsmachines en –toestellen bedienen |
|
Professionele schoonmaak |
competenties |
|
25 Een elementaire kennis hebben over: water, schoonmaakproducten,
reinigingsmiddelen; onderhoudsproducten; oplosmiddelen; gecombineerde schoonmaakmiddelen. |
|
26 Een schoonmaak- en/ of onderhoudsmiddel kiezen en gebruiken |
|
27 De handelingen uitvoeren voor onderhoud van het interieur,
sanitair, harde en zachte vloeren, tapijten |
|
28 Technieken van machinaal onderhoud uitvoeren |
|
29 Schoonmaakmachines kunnen instellen en bedienen |
|
|
De
ondersteunende kennis en sleutelvaardigheden worden geselecteerd uit
de ontwikkelingsdoelen ASV OV3 en gekaderd binnen het handelingsplan. |
|
Na
het behalen van alle competenties wordt aan de leerling het getuigschrift
“onderhoudshulp in instellingen en professionele schoonmaak” uitgereikt. |
|
Nuttige links
|