[an error occurred while processing this directive]


 

Infomap bij de ontwikkelingsdoelen Algemene en Sociale Vorming BuSO OV3
Deel 8: Gezondheidseducatie

1 Kerngedachten

Gezondheid wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie als volgt geformuleerd: “Gezondheid is een toestand van een zo optimaal mogelijk fysiek, mentaal en sociaal welzijn, waarbij iedereen de kans moet hebben om als mens capaciteiten te ontwikkelen en te gebruiken met een maximum aantal vrijheidsgraden en keuzemogelijkheden.” De invulling van gezondheid is zeer ruim, dynamisch, relatief en emancipatorisch. Deze algemeen aanvaarde en internationaal gehanteerde definitie van gezondheid ligt aan de basis van de keuze en de inhouden van de ontwikkelingsdoelen voor secundair onderwijs en bijgevolg ook voor de OV3.

Gezondheidseducatie: pijler van gezondheidsbevordering

Gezondheidseducatie verwijst naar de school die gebruik maakt van georganiseerde leermogelijkheden om jongeren kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes bij te brengen met betrekking tot gezondheid. Het einddoel is dat zoveel mogelijk jongeren alleen of in groep, over de eigen gezondheid en die van anderen met kennis van zaken keuzes kunnen maken, besluiten kunnen nemen en daar naar leren handelen.

De hedendaagse theorievorming over de aanpak van gezondheidsgedrag van jongeren stapt af van een benadering die de last van de aanpassing en de verandering enkel bij het individu legt. Individueel gerichte maatregelen moeten ondersteund worden door inspanningen en wijzigingen in de fysieke en sociale omgeving.

Gezondheidseducatie is één van de belangrijkste pijlers van een gezondheidsbevorderende school. De gezondheidsbevorderende school geeft het onderwerp 'gezondheid' een belangrijke plaats in het curriculum, maar heeft eveneens het schoolsysteem, het schoolklimaat, de schoolorganisatie en de schoolomgeving als prioriteit. Hiermee beoogt ze het creëren van een gezondheidsbevorderende leefomgeving voor jongeren. Alhoewel deze totaliteit niet beschreven wordt in de ontwikkelingsdoelen voor gezondheidseducatie vormt zij de noodzakelijke voorwaarde voor het bereiken van de nodige competenties.

Gezondheidsbevorderende school

Gezondheidsbevordering op school betekent werken op drie niveaus: de klas, het schoolbeleid en de lokale gemeenschap.

Op het niveau van de klas speelt de leraar op positieve en creatieve wijze in op de leefwereld van zijn leerlingen om hen de juiste keuzes te leren maken voor een gezondheidsbevorderende en veilige leefstijl. De ontwikkelingsdoelen voor gezondheidseducatie zijn voor de leraar een inhoudelijke richtlijn. Zijn inlevings­vermogen, zijn authenticiteit, het respect dat hij toont voor zijn leerlingen en zijn voorbeeldfunctie zijn belangrijke voorwaarden bij het verwerven van deze doelen.

Op het niveau van het schoolbeleid denken we aan: het materieel- en veiligheidsbeleid, het communicatiebeleid en het pedagogisch beleid. Belangrijk hierbij zijn het schoolklimaat, het teamwerk, de reële participatie van leerlingen, leraren en ouders, de centra voor leerlingenbegeleiding, het schoolreglement, de Dienst voor Bescherming en Preventie op het Werk.

Op het niveau van de lokale gemeenschap denken we aan het inspelen op de culturele, ecologische en sociale leefomgeving van de leerlingen: de samenwerking met de buurtwerking, lokale overheden, jeugdwerking en welzijnssector.

Criteria

Als criteria werden gehanteerd: de krachtlijnen, de kenmerken van de bedoelde leeftijdsgroep, beleidsbeslissingen en maatschappelijke ontwikkelingen.

De krachtlijnen

De school werkt aan de verbetering van de omgeving en de persoonlijke leefstijl. Omgevingsfactoren zijn de fysieke, psychosociale en maatschappelijke factoren die inwerken bij het ontwikkelen van een leefstijl. De persoonlijke leefstijl wordt gekenmerkt door aspecten die verwijzen naar individuele en psychologische factoren en sociale voorwaarden waarin de leefstijl zich ontwikkelt.

Een gezondheidsbevorderende leefstijl ontwikkelt men door deelname aan een sociaal netwerk, het verwerven van psychologische en sociale vaardigheden, het opbouwen van een realistisch zelfwaardegevoel en het bewust worden van de eigen impact op de kwaliteit van zijn leven. Andere bouwstenen zijn een gezond voedingspatroon, veel beweging, een goede hygiëne, ontspanning en voldoende rust.

Daarnaast staat het vermijden van gekende risico’s voor de gezondheid. Hierbij denken wij aan het misbruik van genotmiddelen zoals tabak, alcohol, drugs, het misbruik van geneesmiddelen, onveilig seksueel gedrag, het slecht hanteren van stress en emoties en het zich niet weerbaar opstellen tegenover fysiek en psychisch geweld.

De kenmerken van de doelgroep

De adolescentie vormt een belangrijke fase in de ontwikkeling van een leefstijl. De basis van een gezondheidsbevorderende leefstijl wordt reeds vroeg gelegd. Voor adolescenten vormt het hoog risico op ongevallen en zelfmoord een bijkomende motivatie voor gezondheidseducatie.

De leeftijd van de leerlingen in OV3 kan sterk verschillen. Ook kunnen binnen dezelfde leeftijdsgroep belangrijke ontwikkelingsverschillen vastgesteld worden. Sommige jongeren ontwikkelen lichamelijk of emotioneel duidelijk sneller dan anderen. Ook de opgedane ervaringen kunnen omwille van hun leefwereld en culturele identiteit zeer verscheiden zijn. Eveneens worden verschillen qua interesses en motivaties opgemerkt tussen jongeren. Het schoolteam dat op de hoogte is van het ontwikkelingsniveau en de behoeften van de leerlingen, kan best inschatten welke ontwikkelingsdoelen moeten geselecteerd worden.

Overheidsbeslissingen, maatschappelijke ontwikkelingen

De Vlaamse regering bepaalt om de vier jaar prioritaire gezondheidsdoelstellingen. Deze doelstellingen worden geformuleerd op basis van de Vlaamse gezondheidsindicatoren, het advies van de Vlaamse Gezondheidsraad en de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie. Voor zover deze onderwerpen van belang zijn voor de doelgroep werd ermee rekening gehouden bij het uitschrijven van de ontwikkelingsdoelen.

De federale regering vaardigde een aantal wetten en reglementen uit. Ze zijn toepasselijk op de werkgevers. In het onderwijs worden de stagiairs en onder bepaalde omstandigheden de leerlingen in de school met werknemers gelijkgesteld. Ten behoeve van het onderwijsveld omschrijft de omzendbrief ‘veiligheid, gezondheid, hygiëne en milieuzorg’ in de onderwijsinstellingen (GD/algemene zaken-ON/JG/MW/97361 d.d. 8.10.1997) de opdrachten van de school.

Maatschappelijk worden jongeren steeds vroeger als handelingsbekwaam aanzien. Ze zijn ook steeds jonger seksueel actief. Dit brengt voor hen nieuwe verantwoordelijkheden mee waarop ze goed moeten worden voorbereid.

2 Informatiebronnen

Inspiratiebronnen voor het werken rond het thema "gezondheidseducatie":

  • www.vig.be/, de website van het Vlaams instituut voor gezondheidspromotie werkt rond volgende thema's: tabakspreventie; ongevallenpreventie en voeding.
  • Gezondheid: een uitgave van de stuurgroep G.V.O in het Onderwijs
    • Tabak
    • Voeding
    • Verslaving
    • Alcohol
    • Veiligheid

3 De ontwikkelingsdoelen, concretiseringen en voorbeelden

3.1 Hygiëne

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

1 De leerling hecht belang aan lichaamshygiëne voor zichzelf en zijn omgeving. (GE 1)

Vindt het vanzelfsprekend om zichzelf en zijn omgeving hygiënisch te verzorgen.

2 De leerling verzorgt en gedraagt zich hygiënisch zowel wat betreft de algemene als de intieme hygiëne. (GE 2)

Zich hygiënisch verzorgen:
Zich zelfstandig wassen in de juiste volgorde.
Nagels verzorgen, haren wassen, intieme delen wassen en verzorgen.
Tandverzorging met tandenborstel, interdentale borstels en tandflos.
Deodorant gebruiken.

Zich hygiënisch gedragen:
Schone kledij aantrekken.
Handen wassen na toiletgebruik, voor het eten.

3 De leerling kent de voornaamste hygiëneregels voor het omgaan met baby’s, kinderen, partner en senioren. (GE 3)

Baby:
Steriel maken van flessen, spenen en fopspenen.

Partner:
Intieme hygiëne verzorgen.

4 De leerling gaat hygiënisch met huisdieren om. (GE4 )

De hond niet in het aangezicht laten likken.
Hond of poes niet uit het bord laten eten.

5 De leerling hanteert de richtlijnen voor de aankoop en bewaring van voedingsmiddelen en de hygiënische bereiding van maaltijden. (GE 5)

Handen wassen voor het bereiden van een maaltijd.
Schone werkvlakken gebruiken.
Sommige voedingsmiddelen koel bewaren.

6 De leerling kent de noodzaak van hygiëne in het arbeidsmilieu. (GE 6)

Het voedsel en de maaltijd gescheiden houden van de werkplek.

7 De leerling is bereid zich te houden aan hygiëneregels. (GE 7)

 

3.2 Voeding

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

8 De leerling stelt aan de hand van een model een evenwichtige maaltijd samen. (GE 8)

Voorbeeld van een model: de voedingsdriehoek.

9 De leerling kan voedsel op een veilige manier bewaren en houdt rekening met de versheid van producten. (GE 9)

Herkent op verpakkingen richtlijnen die verwijzen naar:

  • Bewaarvoorschriften.
  • Houdbaarheidsdatum.
  • Verpakkingsdatum.
  • Versheidsdatum.

Kent en respecteert de elementaire regels om voedsel te bewaren.

10 De leerling ziet in hoe het voedingsgedrag beïnvloed wordt door reclame en sociale omgeving. (GE 10)

Geeft aan waarom hij voor een bepaald tussendoortje kiest en niet voor een ander.

Herkent bepaalde voedingstrends.

11 De leerling weet dat goede voedingsgewoonten de gezondheid bevorderen. (GE 11)

Het eten van vezelrijk voedsel bevordert de stoelgang en dit vermindert het risico op darmkanker.

In kiwi zit veel vitamine C. Vit. C maakt je minder vatbaar voor verkoudheden.

12 De leerling kent de risicofactoren voor eetstoornissen en de gevolgen daarvan. (GE 12)

Voorbeelden van eetstoornissen: boulimie en anorexia.
Voorbeelden van risicofactoren: familiale en sociale druk, stressfactoren, het cultureel bepaalde slankheidsideaal, identiteitscrisis, gebrek aan zelfachting.

13 De leerling neemt een kritische houding aan ten aanzien van zijn eigen voedingspatroon. (GE 13)

Vraagt zich af of hij wel gezond eet, o.a.:

  • Of hij wel voldoende fruit en groenten eet.
  • Of hij niet te veel gefrituurde gerechten eet.

Beoordeelt bepaalde tussendoortjes op hun voedingswaarde en geeft aan waarom hij voor een bepaald tussendoortje kiest en niet voor een ander.

3.3 Genotmiddelen en geneesmiddelen

Een goede uitvalbasis voor het zoeken van informatie rond dit thema is:

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

14 De leerling weet dat het misbruik van genot- en geneesmiddelen gevolgen heeft voor de eigen gezondheid, de gezondheid van anderen, de sport- en de leerprestaties en de sociale relaties. (GE 14)

Roken is slecht voor jezelf en voor de mensen in je gezelschap, want het verhoogt het risico op longkanker en de rook prikkelt de luchtwegen van de niet-rokende medemens.

Bepaalde genotmiddelen leiden tot verslaving. Verslaving ondermijnt je eigen gezondheid, maar verstoort ook de relaties met je vrienden of familie.

15 De leerling gebruikt geneesmiddelen op de juiste wijze en hoedt zich voor zelfmedicatie. (GE 15)

Houdt zich aan het doktersvoorschrift.

Gebruikt geen medicijnen van een ander.

16 De leerling schat risico’s bij gebruik van genotmiddelen en medicijnen in en maakt op een bewuste manier keuzes met het oog op een gezonde levensstijl. (GE 16)

Van te veel alcohol word ik agressief en dat bederft de pret op een feestje; maar één of twee pintjes drinken kan best gezellig zijn.

17 De leerling reageert assertief in verschillende aanbodsituaties. (GE 17)

Durft kiezen voor een frisdrank i.p.v. voor een alcoholische drank, ook al vinden de vrienden dit flauw.

Durft aangeboden middelen weigeren.

3.4 Veiligheid en eerste hulp

Een goede uitvalbasis voor het zoeken van informatie rond dit thema is:

  • http://www.rodekruis.be/NL/
  • Alle risico’s (in)begrepen. Een pakket over veiligheid voor 12-18 jarigen. Uitgave Stuurgroep G.V.O. in het Onderwijs. D/1991/0665/8

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

18 De leerling identificeert veilige en onveilige situaties in zijn leefomgeving. (GE 18)

De leerling herkent de gevaren in de eigen omgeving, o.a. in de klas, in de werkplaats, op stage, thuis, op straat, in de sportclub, op openbare plaatsen, zoals loshangende stopcontacten, ladders, warme kookpotten, lawaaihinder, reukhinder, conflicttoestanden, betogingen.

19 De leerling bedenkt maatregelen voor risicovermindering ter bevordering van de veiligheid in zijn leefomgeving. (GE 19)

Bij het barbecuen steeds een emmer water in de buurt van de barbecue zetten.

Wanneer er kleine kinderen in huis zijn, de potten achteraan op het kookvuur zetten.

20 De leerling kiest voor veilig gedrag en heeft aandacht voor de veiligheid van anderen. (GE 20)

Draagt oorbeschermers, veiligheidsschoenen, helm, schort met lange mouwen als het nodig is.

Rookt niet tijdens het babysitten.

21 De leerling houdt rekening met informatie op verpakkingen. (GE 21)

Bij het werken met bepaalde producten voldoende ventileren als dit op de verpakking wordt aangegeven.

22 De leerling kent gevaarsymbolen. (GE 22)

 

23 De leerling kan, rekening hou­dend met de principes van de vuurdriehoek, brand­bestrij­dings­technieken toe­passen. (GE 23)

Houdt rekening met het gevaar van het product, de eigen gedragingen en het gevaar van de omgeving.

24 De leerling past de veiligheidsvoorschriften toe bij het gebruik van toestellen. (GE 24)

Afhankelijk van de gebruikte toestellen, met speciale aandacht voor de combinatie elektriciteit - water.

25 De leerling neemt voorzorgen bij het gebruik van specifieke producten in werkplaatsen, keukens, enz. (GE 25)

Past machinebeveiliging toe: hiervoor is overleg met de BGV-leerkracht noodzakelijk. 

26 De leerling weet wat er in een huisapotheek moet aanwezig zijn. (GE 26)

Raadpleegt een lijst hierover of vraagt raad aan deskundigen.

27 De leerling kan een koortsthermometer gebruiken en aflezen. (GE 27)

 

28 De leerling weet dat er een aantal verplichte inentingen zijn bij kinderen. (GE 28)

Raadpleegt een arts of het consultatiebureau van Kind en Gezin hierover.

Meer info: www.kindengezin.be/default.jsp

29 De leerling kent de gevolgen van onverzorgde wonden. (GE 29)

Infectiegevaar.

30 De leerling roept op een efficiënte manier hulp in bij een noodsituatie en geeft eerste hulp bij kleine wonden. (GE 30)

Kent de noodnummers.

Verzamelt in geval van nood essentiële informatie over de slachtoffers en over de plaats en de aard van het ongeval.

Geeft in een noodsituatie adequaat de nodige gegevens door.

Neemt, indien aangewezen, het gevaar weg of probeert uitbreiding van het gevaar te voorkomen.

31 De leerling schat in wanneer gespecialiseerde hulp nodig is. (GE 31)

Zoals bij een aanhoudende bloeding, verlies van bewustzijn, contact met gevaarlijke stoffen.

32 De leerling kent het belang en het verplichte gebruik van de SIS-kaart. (GE 32)

Bij bezoek aan de apotheker, ziekenhuisopname.

33 De leerling heeft alle persoonlijke specifieke medische gegevens binnen handbereik. (GE 33)

Draagt een persoonlijk eerste hulpkaartje (medische identiteitskaart) bij zich.

Houdt zijn medisch dossier ordelijk bij.

3.5 Rust, beweging, houding en fitheid

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

34 De leerling neemt een goede sta- en tilhouding aan en geeft voorbeelden van mogelijke klachten die optreden bij verkeerde houdingen en bewegingen. (GE 34)

Buigt door de knieën bij het optillen van een zware last.

35 De leerling zorgt voor een gevarieerde zithouding in leef- en werkomgeving. (GE 35)

Staat bij zittend werk regelmatig op om de bloedsomloop te stimuleren.

36 De leerling ziet het belang in van een evenwichtige tijdsbesteding van werk, rust, ontspanning, beweging en de invloed ervan op de lichaamsconditie. (GE 36)

Wisselt werk en ontspanning af.

Besteedt de vrije tijd ook op een actieve manier. 

37 De leerling is zich bewust van het feit dat fitheid en een fysiek actieve leefstijl de kwaliteit van het leven zowel kwantitatief als kwalitatief verbeteren. (GE 37)

Na een dag opletten in de klas is een paar kilometer lopen of fietsen echt ontspannend.

3.6 Stress en emoties

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

38 De leerling kent mogelijkheden om positieve stress te gebruiken en preventieve maatregelen om negatieve stress te vermijden. (GE 38)

Positieve stress: De opwinding die ontstaat voor de aanvang van een voetbalmatch zorgt voor voldoende “power” om je in te zetten en om te streven naar een overwinning.

Negatieve stress: Het verlammend gevoel dat er ontstaat bij het besef dat een taak te moeilijk voor je is.

39 De leerling weet dat stress en gevoelens in bepaalde omstandigheden aanleiding kunnen geven tot het misbruiken van genot- of geneesmiddelen. (GE 39)

Je verdriet verdrinken.

Eten uit verveling of uit frustratie kan leiden tot afhankelijkheid van voeding om je goed te voelen.

40 De leerling gaat gepast om met sociaal-emotionele en lichamelijke veranderingen in de puberteit. (GE 40)

 

41 De leerling gaat om met werkdruk en prestatiestress. (GE 41)

Schat zijn eigen mogelijkheden realistisch in.

Schat de nodige tijd voor een taak in.

Verdeelt de beschikbare tijd over de opgelegde taken.

Maakt een realistische planning.

Voorziet voldoende tijd voor ontspanning.

42 De leerling zoekt hulp indien nodig, aanvaardt hulp voor zichzelf en is bereid anderen te helpen. (GE 42)

 

3.7 Intieme relaties en seksualiteit

Elektronische informatie vind je op:

Interessante publicaties:

  • Bevorderen van sociale competentie bij leerlingen. Handboek voor de lerarenopleiding. Een productie van Steunpunt Intercultureel Onderwijs Universiteit Gent, Refleks vzw en CGSO Trefpunt, in opdracht van Vlaams Minister van Onderwijs en Vorming M. Vanderpoorten.

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

43 De leerling kent de lichamelijke aspecten van relaties en seksualiteit zoals lichaamsveranderingen, lichaamsverschillen, het functioneren van het eigen lichaam en dat van iemand van het andere geslacht. (GE 43)

 

44 De leerling heeft de nodige kennis over vruchtbaarheid, anticonceptie. (GE 44)

Weet hoe je zwanger kunt worden.

Kent het gebruik, de voor- en nadelen van anticonceptiva.

Kent het gebruik, de voor- en nadelen van de “morning after pil”.

Weet hoe anticonceptiva en de morning after pil kunnen aangeschaft worden.

45 De leerling weet hoe HIV-besmetting en seksueel overdraagbare aandoeningen kunnen worden voorkomen en is bereid zich hiernaar te gedragen. (GE 45)

Kent het gebruik van het condoom en gebruikt dit indien nodig.

46 De leerling heeft voldoende weerbaarheid tegenover machtsmisbruik binnen relaties zoals bij pedofilie, incest en verkrachting. (GE 46)

Reageert assertief bij ongewenste intimiteiten:

  • Durft ongewenste toenadering en seks afwijzen.
  • Durft hulp inroepen.
  • Durft hulp verlenen.
  • Dwingt zelf niemand tot ongewenste intimiteiten.
  • Durft seksueel misbruik bij vertrouwensartsen en/ of politie te melden.

47 De leerling is op de hoogte van de regelgeving over seksuele meerderjarigheid en ongewenst intiem gedrag. (GE 47)

Kent de regelgeving i.v.m. seksuele meerderjarigheid.

Kent voorbeelden van ongewenste intimiteiten.

48 De leerling vormt een eigen opinie over seksuele geaardheid, relaties en seksualiteit en oefent zich in het reflecteren op eigen gedrag. (GE 48)

Kent de eigen seksuele voorkeuren en normen.

49 De leerling stelt grenzen en aanvaardt grenzen in relaties. (GE 49)

Bepaalt zelf hoever hij wil gaan in een (seksuele) relatie.

Respecteert in een (seksuele) relatie de grenzen van anderen.

50 De leerling gaat om met macht en onmacht in relaties. (GE 50)

Communiceert binnen een relatie over veilig vrijen: komt op voor eigen waarden, heeft eerbied voor de waarden van de anderen, durft neen zeggen.

51 De leerling staat kritisch tegenover seks en erotiek in de media. (GE 51)

Ontdekt de impliciete of expliciete boodschappen i.v.m. seks en erotiek in reclame en/ of media zoals in reclame voor auto’s.

3.8 Leefstijl en levenskwaliteit

Voor allerlei informatie rond dit thema is de volgende webstek een goede uitvalsbasis: www.cgso.be/

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

52 De leerling kent de medische, psychische en sociale aspecten van gezinsplanning, zwangerschap en zwangerschapsonderbreking, … (GE 52)

 

53 De leerling kent maatschappelijke fenomenen zoals echtscheiding, éénoudergezinnen, zelfmoord, prostitutie, misbruik van genot- en geneesmiddelen, verspreiding van aids, … (GE 53)

Kent voor- en nadelen van verschillende vormen van seksueel contact.

Kent voor- en nadelen van de verschillende samenlevingsvormen zoals éénoudergezinnen, ongehuwde ouders, nieuw samengestelde gezinnen, homo-huwelijken.

Kent de moeilijkheden van het leven als seropositieve en als aidspatiënt.

Is op de hoogte van het buddy-systeem voor ondersteuning en begeleiding van aidspatiënten.

Kent het bestaan van zelfhulpgroepen voor allerlei maatschappelijke fenomenen en ziektebeelden. Meer info hierover op http://www.zelfhulp.be/

54 De leerling participeert aan een gezondheidsbeleid en een veiligheidsplan op school. (GE 54)

Doet voorstellen voor het gezellig inrichten van de eetzaal.

Helpt mee aan de verkoop van gezonde tussendoortjes tijdens de speeltijd.

Ijvert mee voor de installatie van drankfonteintjes in de school.

Heeft aandacht voor de verluchting van het klaslokaal.

55 De leerling draagt zorg voor zichzelf en anderen rekening houdend met leeftijd, ziekte, sociale achterstelling en handicaps. (GE 55)

Kent zijn eigen zorgbehoeften en komt op voor de bevrediging van deze behoeften.

Kent de zorgbehoeften van anderen en draagt positief bij tot de bevrediging van deze behoeften: een klasgenoot in een rolwagen wil ook wel eens mee naar het winkelcentrum, maar is daarvoor aangewezen op de hulp van anderen. Misschien kan ik daar wel voor zorgen.

56 De leerling toont respect voor zichzelf en voor anderen zoals personen met een andere seksuele geaardheid, andere etnische groepen, andere generaties en andere denkwijzen en overtuigingen. (GE 56)

Toont respect voor holebi’s, voor ouderen, voor jongeren, voor mensen met een andere huidskleur, voor vluchtelingen.

naar boven - ga naar het volgende deel