[an error occurred while processing this directive]
|
Infomap bij de ontwikkelingsdoelen Algemene en
Sociale Vorming BuSO OV3
|
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
1 De leerling schenkt doelgericht aandacht. (LL 1) |
Richt zijn aandacht specifiek op de taak: hier gaat het om het verschil tussen bewust en impulsief handelen.
Schenkt enkel aandacht aan de relevante informatie. |
2 De leerling houdt zijn aandacht gericht tot wanneer de taak afgewerkt is. (LL 2) |
Houdt bewust de concentratie aan.
Neemt, indien de taak dit toelaat, een pauze wanneer hij voelt dat de concentratie verzwakt, maar keert na die pauze terug naar de taak, tot ze volledig is afgewerkt. Richt zijn aandacht bij afleiding zo vlug mogelijk terug op de taak. Werkt geconcentreerd en intens en laat zich niet afleiden:
|
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
3 De leerling memoriseert door onthoud- en zoekstrategieën zoals informatie betekenisvol te maken, te ordenen en te herhalen, te verbaliseren, te visualiseren of te motoriseren, het gebruik van mnemotechnische middelen, innerlijke spraak, voorstellingsvermogen om het gezochte op te roepen. (LL 3) |
Informatie betekenisvol maken: losse gegevens koppelen aan iets dat men al weet, associaties maken.
Ordenen: volgens
Herhalen:
Verbaliseren: aan iemand anders uitleggen hoe iets in elkaar zit of wat er moet gedaan worden. Visualiseren:
Motoriseren: een moeilijk woord overschrijven, een bepaalde beweging nadoen. Mnemotechnische middelen: een kruis tekenen en daaraan de zin “nooit oorlog zonder wapens” linken om te onthouden waar op een kaart het noorden, het oosten, het zuiden en het westen liggen. Innerlijke spraak: heel zacht iets opzeggen. Voorstellingsvermogen: zich trachten voor te stellen hoe iets eruit zag om zich de naam ervan te herinneren. |
4 De leerling gaat uit van een geheel of van onderdelen om op het juiste geheugenspoor te komen. (LL 4) |
Zich een hele dag voor de geest halen om zich te kunnen herinneren wat er ’s middags is gebeurd. |
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
5 De leerling exploreert actief en doelgericht en gebruikt hierbij verschillende zintuiglijke kanalen. (LL 5) |
Actief exploreren via zoveel mogelijk zintuiglijke kanalen:
|
6 De leerling neemt systematisch en gericht waar en heeft hierbij oog voor relevante details. (LL 6) |
Ziet bij een weegopdracht het verschil tussen de aanduiding 1 kg en 1 g. Bij de studie van de verkeersborden: het verschil zien tussen een gevaarsbord en een verbodsbord. |
7 De leerling weet bij welke personen, instanties en in welke informatiebronnen hij welke informatie kan vinden. (LL 7) |
Informatiebronnen: internet, telefoonboeken, encyclopedie, bibliotheek, teletekst. Personen en instanties: vertrouwensleerkracht in de school, maatschappelijk werker van CLB, medewerkers jeugdhulpinstanties en mutualiteit, ombudsman. Weet dat je bij de buurtwerker terecht kunt voor allerlei informatie over sociale zekerheid en over gezondheid. |
8 De leerling verruimt zijn horizon betreffende zijn toekomst. (LL 8) |
Kent verschillende beroepen. Informeert zich over de verschillende opleidingsmogelijkheden. Stelt vragen over zijn toekomst en over zijn toekomstmogelijkheden. |
9 De leerling hanteert zoekstrategieën om informatie te verwerven in verband met te maken keuzes. (LL 9) |
Weet dat hij verschillende bronnen kan/ moet raadplegen voor het verzamelen van informatie over een bepaald probleem. Weet dat je de informatie over de vertrekuren van de trein kan bekomen via verschillende kanalen zoals de gele affiches in het station, infokantoor in station, het internet, een medereiziger, de loketbediende, … Verzamelt bij meerdere personen informatie over een bepaald probleem. |
10 De leerling verwerft een overzicht over studie- en beroepsmogelijkheden, rekening houdend met de eigen capaciteiten en interesses. (LL 10) |
Vergelijkt aangeboden informatie hierover. Spreekt met meerdere mensen hierover. Spreekt met ervaringsdeskundigen hierover. |
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
11 De leerling reflecteert vóór, tijdens en na het handelen en neemt hiervoor voldoende bedenktijd. (LL11 ) |
Zie ook LL 1 en 2. Denkt na vooraleer aan een opdracht te beginnen, tijdens de uitvoering ervan en ook als de opdracht vervuld is. Reflecteren voor: voor de aanvang van de taak je eerst afvragen welke elementen je nodig hebt om deze taak te kunnen doen. Reflecteren tijdens: tijdens de uitvoering van de taak nagaan of je wel alle elementen gebruikt en of je wel doet wat je moet doen. Reflecteren na: controleren of je wel juist hebt gehandeld, middelen bedenken om deze controle uit te voeren en deze controle ook uitvoeren. De leerlingen moeten berekenen hoeveel uren stage ze gedaan hebben.” Reflectie voor: om te weten hoeveel uren stage ik gedaan heb, moet ik:
Reflectie tijdens:
Reflectie na:
|
12 De leerling is voldoende flexibel en creatief in zijn leren en denken. (LL 12) |
Wijzigt de gekozen leer- of oplossingsstrategie, past ze aan of stuurt ze bij indien dit noodzakelijk is. Past zich aan de eisen van een nieuwe situatie aan en blijft niet hardnekkig vasthouden aan een zelfde strategie voor alle opdrachten en problemen. |
13 De leerling komt tot zelfontdekkend leren. (LL 13) |
Ontdekt dat je minder tijd verliest met zoeken, als je alles ordelijk houdt. Ontdekt, na een zaai-experiment, dat een plant water nodig heeft om te groeien. |
14 De leerling komt tot abstract denken door te vergelijken, te classificeren, te seriëren, verbanden te leggen, te generaliseren. (LL 14) |
Vergelijken: verschillen en gelijkenissen ontdekken. Classificeren: ordenen volgens een bepaald criterium.
Seriëren: een reeks maken. Verbanden leggen:
Generaliseren: “alle ronde verkeersborden met een rode rand zijn verbodsborden.” |
15 De leerling komt tot inzichtelijk leren en denken. (LL 15) |
Analyseert, synthetiseert, redeneert logisch. |
16 De leerling is gericht op het juist begrijpen en gebruiken van informatie. (LL 16) |
Gericht op juist begrijpen: Na het lezen van een recept, over alle begrippen die je niet begrijpt uitleg vragen of opzoeken. Gericht op juist gebruiken: Bij het uitvoeren van het recept de instructies nauwgezet volgen, ook al lijken er aanwijzingen in te zitten die niet overeen komen met jouw opvatting over koken. Iemand die het idee heeft opgevat dat je bij de bereiding van groenten nooit suiker gebruikt, wil rode kool maken. Volgens het recept moet rode kool bereid worden met suiker. Suiker weglaten bij de bereiding van rode kool, omdat je handelt vanuit de overtuiging dat suiker en groenten niet samengaan, komt overeen met informatie onjuist gebruiken. Verkeerd gebruiken van informatie = bepaalde informatie bewust negeren |
17 De leerling kan losse gegevens een betekenis geven door ze te situeren in een context en ze te omschrijven. (LL 17) |
De les van vandaag koppelen aan de les van gisteren. |
18 De leerling gebruikt zelfstandig en op systematische wijze informatiebronnen op zijn niveau. (LL 18) |
Gebruikt op een systematische manier een woordenboek, een folder, een atlas, een stratenatlas, het internet, teletekst, tijdschriften, kranten, internet…
Gebruikt een zoekmachine of surft rechtstreeks naar een gekende of opgelegde site of portaalsite. |
19 De leerling verwerft op systematische wijze samenhangende informatie door de informatie grondig te bewerken. (LL 19) |
Grondig bewerken:
|
20 De leerling legt verbanden tussen nieuwe informatie en reeds verworven informatie, en ziet samenhangen binnen de nieuwe informatie. (LL 20) |
De leerlingen leren roomsoep maken.
|
21 De leerling verwerft en gebruikt op systematische wijze samenhangende mondelinge en schriftelijke informatie. (LL 21) |
In teksten
de opbouw herkennen door zelf verbanden te leggen tussen de verschillende
elementen, door de teksten in eigen woorden na te vertellen of verkort
weer te geven. |
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
22 De leerling identificeert het probleem. (LL 22) |
Beseft dat er een probleem is en omschrijft het probleem met eigen woorden: “Ik moet op mijn stageplaats geraken.” |
23 De leerling exploreert en analyseert het probleem. (LL 23) |
Gaat na of hij het probleem vroeger al eens meegemaakt heeft en gaat na hoe hij dit toen heeft aangepakt. Deelt het probleem op in deelproblemen en gaat op zoek naar bekende elementen in de deelproblemen. Ik moet op mijn stageplaats geraken:
|
24 De leerling zoekt en bedenkt verschillende mogelijke oplossingswijzen voor het probleem. (LL 24) |
Om te weten waar het stagebedrijf gelegen is kan ik:
Om te weten waar er in de buurt een bus stopt, kan ik:
|
25 De leerling weegt de mogelijke oplossingswijzen/ keuzemogelijkheden af en selecteert de beste. (LL 25) |
Een vraag stellen is gemakkelijker dan opzoeken, maar door zelf op te zoeken word ik onafhankelijker. |
26 De leerling verwoordt de gekozen oplossingsweg. (LL 26) |
Het opzoeken op de website van De Lijn is een makkie. Dat hebben we in de lessen GASV geleerd. Ik zal dit in de eerste plaats uitproberen. |
27 De leerling volgt de gekozen oplossingsweg daadwerkelijk en controleert regelmatig of hij nog op het goede spoor zit. (LL 27) |
De leerling voert zijn zoekopdracht op het internet daadwerkelijk uit. |
28 De leerling zorgt ervoor dat zijn oplossing duidelijk en volledig is. (LL 28) |
De leerling kijkt zijn resultaat na:
|
29 De leerling herwerkt bij een ongunstig resultaat enkel datgene wat fout is. (LL 29) |
Als het uur van aankomst niet correct werd ingevoerd, dit aanpassen zonder daarom alle gegevens opnieuw in te voeren, maar enkel deze die fout waren. |
30 De leerling brengt verslag uit over zijn eigen werk. (LL 30) |
|
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
31 De leerling formuleert de controlecriteria die hij zelf bedacht heeft of die extern opgelegd worden. (LL 31) |
Formuleert de criteria die een rol zullen spelen bij de beoordeling van een werkstuk, een taak, de stage. |
32 De leerling geeft aan wat goed en wat fout is gegaan, wat de reden was en waarop volgende keer gelet moet worden om (weer) succes te halen. (LL 32) |
Marco vertelt dat de gevolgde werkwijze bij de oefening over loonberekening juist was, maar dat een rekenfoutje ervoor zorgde dat het eindresultaat niet correct was. |
33 De leerling gaat na of hij op de gepaste manier de juiste informatie verworven heeft. (LL 33) |
De leerling vergelijkt de eigen werkwijze met de werkwijze van anderen. |
34 De leerling controleert regelmatig of hij het geleerde nog voldoende kent. (LL 34) |
De leerling beseft dat een handeling die hij al een tijd niet meer heeft gedaan of die hij nog niet zo vaak heeft gedaan, niet (meer) zo vlot en spontaan uitgevoerd wordt en houdt daar rekening mee. Voor de 2de keer de trein nemen:
|
35 De leerling controleert de gevonden oplossing en reflecteert op de oplossingsweg. (LL 35) |
Gaat na of het resultaat realistisch is, of het overeen komt met een schatting of voorspelling. Gaat na of de gekozen oplossingsweg werd gevolgd. |
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
36 De leerling is probleemgevoelig en probleembewust. (LL 36) |
De leerling ziet of voelt dat er iets fout is wanneer iets niet werkt zoals verwacht en zoekt de oorzaak. |
37 De leerling zoekt en geeft spontaan aan wat hij wel/niet zal kunnen, bij welke taakaspecten hij snel/traag zal moeten werken en waar hij extra moeilijkheden verwacht. (LL 37) |
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
38 De leerling bepaalt op basis van de verkregen informatie wat nu juist de opdracht is m.a.w. wat hij moet doen. (LL 38) |
Haalt uit een doorlopende tekst of uit een gesprek de opdracht of taak die hij moet uitvoeren. Zegt in eigen woorden wat er moet gedaan worden. |
39 Vooraleer hij tot actie overgaat stelt de leerling één of meerdere mogelijke werkplannen op waaruit hij het meest adequate kiest. (LL 39) |
|
40 De leerling werkt volgens het plan. (LL40 ) |
|
41 De leerling plant en organiseert, eventueel onder begeleiding zijn lessen, taken en opdrachten en controleert zijn eigen leerproces en stuurt het bij. (LL 41) |
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
42 De leerling werkt ordelijk en systematisch vanuit het besef dat dit voordelen heeft. (LL 42) |
Heeft ervaren dat hij minder fouten maakt als hij ordelijk en systematisch werkt. |
43 De leerling streeft efficiëntie na door zijn (school)agenda functioneel te gebruiken, zijn werkruimte en boekentas ordelijk te schikken, het nodige materiaal klaar te leggen voor een opdracht en het materiaal efficiënt te gebruiken. (LL 43) |
Richt de werkpost in volgens de regels van de kunst. Heeft het juiste materiaal bij, in functie van het lessenrooster. |
44 De leerling durft (leer)problemen signaleren en bijkomende informatie of hulp vragen. (LL 44) |
|
45 De leerling formuleert op zijn niveau doelstellingen en streeft realistische tussen- en einddoelen na. (LL 45) |
Ik wil vlotter kunnen lezen. (=einddoel). Ik zal elke dag een artikel lezen in de “Wablieft” (=tussendoel). Stap voor stap met de computer leren werken. Tim uit de opleiding tuinbouwarbeider wil tegen de stage 20 vaste planten herkennen en benoemen. (halflangetermijndoel) Hiervoor heeft hij nog 2 maanden of 8 weken de tijd. Hij legt zichzelf op dat hij elke week 4 nieuwe planten leert en dat hij zichzelf hierop wekelijks zal (laten) toetsen. (kortetermijndoel) De overige 3 weken herhaalt hij om de 2 dagen de hele lijst. |
46 De leerling stuurt zijn gedrag doelgericht, houdt het doel steeds voor ogen, evalueert en stuurt bij indien nodig en evalueert zijn werk achteraf. (LL 46) |
Stuurt zichzelf bij indien van het vooropgesteld doel of het werkplan afgeweken werd. Stuurt het werkplan bij indien het niet geschikt blijkt te zijn. Corrigeert fouten bij tussentijdse controle en bij de eindcontrole. |
47 De leerling heeft belangstelling voor het resultaat van zijn werk en inspanningen. (LL 47) |
|
48 De leerling houdt zich aan afspraken en regels. (LL 48) |
|
49 De leerling heeft een adequaat werktempo en -ritme. (LL 49) |
Werkt vlugger aan een reeds gekende taak, maar trager aan taken die hij nog nooit of minder vaak heeft uitgevoerd. |
50 De leerling toont geduld bij het leren, werken en probleemoplossen. (LL 50) |
Neemt voldoende tijd om een bepaalde vaardigheid aan te leren, om bepaalde kennis te verwerven, om een bepaald probleem op te lossen. |
51 De leerling zet ondanks moeilijkheden toch door en raakt niet onmiddellijk ontmoedigd. (LL 51) |
Bij een complexe opdracht. |
52 De leerling maakt een onderscheid tussen toevallige en stabiele oorzaken van zijn succes/ mislukking. (LL 52) |
Jef maakte met
succes een volledig juiste samenvatting bij een structuuroefening i.v.m.
maaltijdbedeling. Jef werkt steeds ordelijk en systematisch. Bij de
zelfevaluatie die peilt naar de oorzaken van succes of mislukking geeft
Jef aan dat hij die opdracht tot een goed einde bracht, dankzij zijn
ordelijk en systematische werk. Jef kent dus de stabiele oorzaken van
zijn succes. |
53 De leerling aanvaardt kritiek en is bereid uit zijn fouten te leren. (LL 53) |
|
54 De leerling leert op zijn niveau met nauwkeurigheid, efficiëntie, wil tot zelfstandigheid, voldoende zelfvertrouwen, voldoende weerbaarheid, houding van openheid en kritische zin. (LL 54) |
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
55 De leerling ontwikkelt inzicht in de eigen mogelijkheden en beperkingen op het vlak van probleemoplossing en informatieverwerking en houdt er rekening mee. (LL 55) |
Inzicht in eigen mogelijkheden en beperkingen: weet waar hij goed en slecht in is en handelt ernaar.
|
56 De leerling ziet in dat hij voortdurend bijleert en verandert en stuurt vooroordelen betreffende het eigen leren bij. (LL 56) |
Blikt terug op vroeger en geeft aan wat hij nu beter kan dan vroeger. Komt tot de ontdekking dat hij nu taken aankan die hij vroeger nog niet kon. |
57 De leerling maakt een onderscheid tussen de oorzaken van succes/ mislukking die bij hemzelf liggen of bij een ander. (LL 57) |
Geeft aan hoe het komt dat hij bij de badminton gewonnen heeft:
Geeft aan hoe het komt dat hij bij de badminton verloren heeft:
|
58 De leerling beseft dat hij zijn sterke punten kan aanwenden om zijn zwakke punten te verbeteren of te compenseren. (LL 58) |
Ik werk niet vlug, maar wel zeer grondig en netjes. Ik weet voor mijzelf dat ik meer kans heb op succesbeleving als ik de verantwoordelijkheid neem voor taken die grondig en netjes moeten uitgevoerd worden, als ik er maar voldoende tijd voor krijg. |
Ontwikkelingsdoelen | Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
59 De leerling weet en geeft met voorbeelden aan hoe hij zelfstandig kan werken en leren. (LL 59) |
Karen weet dat het inzetten van een rits op een welbepaalde manier moet gebeuren, maar beseft dat ze de volgorde nog niet kent. Ze weet dat ze dit zal onthouden door dit vaak te doen. Zolang ze dit nog niet verworven heeft, legt ze de fiche met de werkvolgorde bij zich, en kan zo zelfstandig werken en leren. |
60 De leerling weet dat sommige dingen regelmatig herhaald moeten worden. (LL 60) | Van de 20 plantennamen die Tim zo goed had ingestudeerd vergeet hij de 5 planten die hij bijna nooit tegenkomt in de tuinbouwpraktijk. Wil hij die 5 blijven onthouden, dan zal hij die af en toe moeten herhalen. |
61 De leerling weet op welke manier hij het meest efficiënt leert. (LL 61) | Mohammed leert het best door stap voor stap na te doen wat iemand anders hem voordeed. Lieve moet eerst het geheel gezien hebben, dit daarna in stappen opschrijven en dan nog eens stap voor stap nadoen. |
62 De leerling weet dat - wanneer hij de oorzaak van de fouten kent- hij die fouten in de toekomst en in andere situaties kan vermijden. (LL 62) |
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden |
---|---|
63 De leerling legt relaties tussen vroegere, huidige en toekomstige situaties. Hij begrijpt dat iets wat hij vroeger leerde in huidige en toekomstige situaties kan gebruikt worden. (LL 63) |
Het alfabetisch opzoeken in een telefoonboek kan ook aangewend worden om alfabetisch op te zoeken in het register van een kookboek, in de trefwoordenlijst van een catalogus. De gevolgde weg voor het berekenen van het verdiende zakgeld bij een avondje babysitten, kan ook aangewend worden om te berekenen hoeveel je bij benadering verdient in een uurloondienst. |
64 De leerling past verworven kennis, inzichten en vaardigheden automatisch en adequaat toe in situaties die zowel sterk gelijken op de oorspronkelijke leersituatie als die er wezenlijk van verschillen. (LL 64) |
De methode die Tim gebruikte bij het inprenten van de namen van de vaste planten kan hij ook aanwenden voor het inprenten van de namen van bomen, maar ook voor het onthouden van de betekenis van verkeersborden. |
65 De leerling gaat systematisch en gericht zoeken naar kennis, inzichten en vaardigheden die hij in een bepaalde situatie of bij het oplossen van een probleem kan gebruiken. (LL 65) |
Bij de confrontatie met een probleem, zich de oplossingsweg pogen te herinneren die vroeger in een gelijkaardige situatie gebruikt werd. |