[an error occurred while processing this directive]


 

Infomap bij de ontwikkelingsdoelen Algemene en Sociale Vorming BuSO OV3
Deel 12: Sociaal-emotionele educatie

1 Kerngedachten

Sociale vaardigheden en het kunnen omgaan met emoties zijn competenties die in onze maatschappij noodzakelijk zijn om op een efficiënte en constructieve manier te kunnen deelnemen aan het sociale en het beroepsleven. De complexiteit van onze samenleving neemt steeds toe en ook vanuit het beroepsleven is er de toenemende vraag naar flexibiliteit. Om aan volwaardig leren toe te komen, is het noodzakelijk voldoende te investeren in het zelfvertrouwen en de sociale vaardigheden van de leerlingen.

Tijdens het doorlopen van het secundair onderwijs groeien de jongeren naar de adolescentieperiode. Jongeren in BuSO OV3 hebben vaak een beperkt inzicht in de hen omringende sociale werkelijkheid. Het sociale netwerk waarvan ze deel uitmaken is minder omvangrijk en ze komen niet zo vlot tot uitbreiding ervan. Hun sociaal-culturele achtergrond en hun opname in het buitengewoon onderwijs kunnen leiden tot contextuele dissonantie, met negatieve gevolgen voor hun zelfwaardering. Dit alles heeft tot gevolg dat de opname in een peer-group en het sociaal leren bemoeilijkt wordt, wat de kans vergroot op een onvoltooide, negatieve of schijnidentiteit als volwassene. Het is dan ook noodzakelijk om intentioneel en systematisch aandacht te besteden aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerlingen in BuSO OV3.

Het buitengewoon onderwijs heeft een belangrijke ondersteunings-, opvoedings-, en onderwijsopdracht, die de jongeren meer kansen moet geven in hun groei tot volwassenheid. Niet alleen het bijbrengen van vaardigheden, maar ook het inzicht, de attitudevorming en het stimuleren tot participatie zijn hierbij belangrijk. Deze opdracht moet vervuld worden in aansluiting op het sociale netwerk van de jongere. Daarom is samenwerking met het gezin, de peergroup en andere betrokkenen, een belangrijk uitgangspunt bij het onderwijs aan leerlingen in OV3.

Bij de sociaal-emotionele vaardigheden worden volgende dimensies onderscheiden: de dynamisch-affectieve ontwikkeling, de sociale cognitie en de sociale vaardigheden en competenties. Er is een wisselwerking tussen de dynamisch-affectieve ontwikkeling en de sociale ontwikkeling.

Dynamisch-affectieve ontwikkeling

Zowel bij leren als bij de sociaal-emotionele ontwikkeling zijn volgende dynamisch-affectieve factoren belangrijk: zelfwaardering en attributie, motivatie en zelfcontrole.

Zelfwaardering

De zelfwaardering is belangrijk voor het welbevinden van de leerlingen maar heeft eveneens een belangrijke impact op de motivatie van de leerlingen en hun attributiestijl.

Attributie

Attributie slaat op het toekennen van eigen lukken en mislukken aan bepaalde oorzaken. Sommige leerlingen hebben de gewoonte om mislukkingen toe te schrijven aan factoren binnen zichzelf. Deze attitude heeft vaak nefaste gevolgen voor de zelfwaardering van deze leerlingen. Andere leerlingen hebben dan weer een omgekeerde attributiestijl waarbij ze hun successen intern attribueren en hun mislukkingen toeschrijven aan externe factoren. Dit leidt tot een positieve zelfwaardering maar heeft ongunstige effecten op de motivatie.

Motivatie

Motivatie is essentieel voor de optimale ontwikkeling van de leerlingen. Motivatie kan beschouwd worden als de motor van het leren. Het is belangrijk om de motivatie positief te beïnvloeden en te veranderen om tot een optimale zelfrealisatie te komen.

Zelfcontrole

Zelfcontrole in het kader van de affectieve ontwikkeling is de mate waarin iemand erin slaagt zijn gevoelens af te stemmen op de eigen wensen. De leerling leert bewuster met gevoelens omgaan en leert ze te uiten op een voor hem zelf en zijn omgeving aanvaardbare wijze. Voor de leerlingen in OV 3 is zelfcontrole belangrijk zowel binnen de context van het sociale leven als voor het toekomstige beroepsleven.

Sociale cognitie

De sociale cognitie omvat het reflecteren over de sociale werkelijkheid waarbij volgende dimensies onderscheiden kunnen worden: ‘theory of mind’, perspectiefneming en de sociaalcognitieve probleemoplossing.

‘Theory of Mind’ (TOM) en perspectiefneming

‘Theory of mind’ houdt in dat de leerling weet heeft van en een opvatting heeft over gevoelens, wensen en gedachten bij zichzelf en de anderen.

Perspectiefneming geeft de leerling de mogelijkheid om zich in te leven in de situatie van de ander door de gedachten, gevoelens en wensen van de anderen proberen af te leiden. Er bestaat een sterke verwevenheid tussen TOM en perspectiefneming.

Sociaal-cognitieve probleemoplossing

Sociaalcognitieve perspectiefneming biedt de leerling de mogelijkheid om naar oplossingen te zoeken voor een sociaal probleem. De kwaliteit van de oplossing staat in relatie met de kwaliteit van het doorlopen denkproces. De relatie met de ontwikkelingsdoelen leren leren is hier voor de hand liggend.

Sociale vaardigheden en competentie

Bij de sociaal-emotionele ontwikkeling zijn de sociale vaardigheden en de sociale competenties nauw met elkaar verbonden.

Sociale vaardigheden slaan op het gedragsmatig correct kunnen uitvoeren van sociaal wenselijke handelingen. Het is daarbij van fundamenteel belang dat de relevante contextelementen herkend worden en dat in functie daarvan een gepaste sociale handeling gekozen wordt. Vanuit dit oogpunt geeft men tegenwoordig meer de voorkeur aan het begrip sociale competentie. Sociale competentie slaat immers op het gepast contextueel toepassen van de aangeleerde sociale vaardigheden. De leerlingen moeten een aantal begrippen en inzichten in het sociale domein verworven hebben en moeten eveneens een aantal sociale vaardigheden ter beschikking hebben, vooraleer zij deze kunnen toepassen in een bepaalde context. Sociale competentie veronderstelt dus sociale cognitie en sociale vaardigheid.

2 De ontwikkelingsdoelen, concretiseringen en voorbeelden

2.1 Dynamisch-affectieve ontwikkeling

2.1.1 Zelfwaardering

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

1  De leerling houdt rekening met zijn mogelijkheden, beperkingen en overtuigingen. (SE 1)

Beseft dat hij niet sterk genoeg is om een zak cement van 50 kg alleen op te tillen en vraagt daarom hulp aan een klasgenoot.

Weet dat hij vergeetachtig is, en maakt daarom elke avond zijn boekentas klaar, met zijn agenda als controlemiddel.

2  De leerling gaat om met gevoelens van onmacht en toont in concrete situaties voldoende zelfvertrouwen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen. (SE 2)

Weet dat iets hem zal lukken als hij de nodige inspanning levert en denkt daaraan als hij iets wil ondernemen:weet dat hij binnen een maand wel de 3000 meter zal kunnen uitlopen, als hij elke avond oefent.

3  De leerling beschouwt een net haalbare taak als een uitdaging, legt zich niet neer bij iets wat niet lukt, maar probeert dat stap voor stap te veranderen. (SE 3)

4  De leerling ontwikkelt eigen voorkeuren en interesses en laat zich niet steeds beïnvloeden door deze van anderen. (SE 4)

Volgt zijn eigen voorkeur, ook als de anderen uit zijn omgeving andere voorkeuren hebben: je broer en vele vrienden voetballen graag, maar jij blijft bij jouw voorkeur “basketball”.

Volgt bij een mogelijkheid tot kiezen de eigen voorkeur en laat zich niet door anderen beïnvloeden: bij het kiezen voor een bepaald werkstuk, je eigen voorkeur volgen, ook als alle anderen een ander werkstuk kiezen.

5  De leerling ziet in dat je als mens voortdurend verandert en kiest werkpunten om zijn zelfontplooiing te bevorderen. (SE 5)

Weet dat hij nu meer weet en kan dan toen hij nog op de lagere school zat en beseft dat hij binnen een paar jaar nog meer zal weten en kunnen, als hij daar inspanningen voor levert: ik kan al zelfstandig een pantalon in mekaar zetten, maar er zijn klasgenoten die dit vlugger kunnen dan ik. Ik ben dus al op de goede weg, maar ik zal me toeleggen op het verhogen van mijn tempo.

6  De leerling beschouwt iets nieuws als een kans om bij te leren en durft omgaan met nieuwe en complexe of moeilijke taken. (SE 6)

Voelt zich positief uitgedaagd door een nieuwe situatie: Natascha heeft nog nooit in een kinderdagverblijf een activiteit geleid. Tijdens de stage zal ze dit moeten doen. Ze ziet dit als een kans om bij te leren, als een kans om een nieuwe ervaring op te doen. Ze zet zich voor 100 % in,

  • maar ze houdt er rekening mee dat ze misschien fouten zal maken;
  • ze denkt ”oefening baart kunst”, “wie niet waagt, niet wint”;
  • ze gaat ervan uit dat ze van haar fouten kan leren.

7  De leerling ziet het verband tussen zijn zelfbeeld en zijn resultaten. (SE 7)

Als je van jezelf denkt “ik ben niets waard”, (negatief zelfbeeld) dan heb je meer kans dat je er niets van terecht brengt. (theorie van de zichzelf vervullende voorspelling)

2.1.2 Motivatie en attributie

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

8  De leerling zoekt zelf de zin van een opdracht.(SE 8)

Ziet in dat het nuttig is om het werkhuis op te ruimen, omdat hij, en de anderen, daarna alles makkelijker terugvindt en weer meer plaats heeft.

9  De leerling neemt verantwoordelijkheid op voor zijn gedrag. (SE 9)

Weet welke de regels zijn voor het opbergen van materiaal en houdt zich daaraan.

10 De leerling werkt zelfstandig en vraagt slechts hulp als hij niet verder kan. (SE 10)

Begint zelfstandig aan het uitvoeren van een reeds ingeoefende opdracht en vraagt pas hulp aan de leerkracht als hij echt niet meer verder kan. (om dit te realiseren kan de leerkracht hier werken met het principe van de uitgestelde aandacht)

11 De leerling is intrinsiek gemotiveerd, leergierig en leerbereid. (SE 11)

Probeert zelf iets uit, wil zelf iets doen, niet omwille van de punten, maar

  • omdat hij dit echt graag zelf wil kunnen,
  • om het plezier van het kunnen,
  • omdat hij onafhankelijk wil zijn.

Wil zelf een lekke band herstellen, zelf de was doen, zelf eten koken.

12 De leerling reageert adequaat op mislukkingen en successen. (SE 12)

Reageert blij als iets lukt, zonder euforisch te worden.

Blijft opnieuw proberen als iets niet lukt, en blokkeert niet.

13 De leerling legt een verband tussen zijn mislukken en zijn inspanning en zoekt hoe hij in de toekomst zijn inspanning kan verbeteren. (SE 13)

Ziet in dat hij te laat op school was doordat zijn ma de wekker niet gehoord heeft en hem daardoor niet heeft gewekt. Hij bedenkt dat hij een wekker zal vragen en die zelf zal gebruiken, omdat er met twee wekkers minder kans is dat hij zich zal overslapen.

14 De leerling staat open om van anderen te leren. (SE 14)

Aanvaardt bruikbare oplossingen en werkmethoden van anderen.

15 De leerling herkent zijn faalangst in taaksituaties en weet hoe er mee om te gaan. (SE 15)

Vorige week heeft Christophe de pudding laten aanbranden. De hele school heeft het geproefd. Christophe is bang dat dit hem deze week weer zal overkomen.

Positief omgaan kan zijn:

  • Aan de leerkracht vragen om een oogje in ’t zeil te houden, zodat deze week de pudding zeker niet aanbrandt.
  • Deze week extra aandachtig zijn bij het maken van de pudding. (blijven roeren en het vuur niet te hard zetten.)

Negatief omgaan kan zijn:

  • Besluiten dat je nooit nog pudding zult maken.

16 De leerling is bereid engagementen aan te gaan op het vlak van beroepskeuze, relaties, levensovertuiging en politieke opvattingen. (SE 16)

Spant zich in om de competenties nodig voor een gekozen beroep te verwerven, door steeds naar de les gaan, de opgelegde taken naar behoren af te werken, leerbereidheid te tonen.

Komt afspraken met vrienden na, heeft iets over voor zijn vrienden, doet zijn vrienden een plezier.

2.1.3 Zelfcontrole

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

17 De leerling herkent situaties als bedreigend omdat ze hinderlijke of moeilijk controleerbare gevoelens oproepen. (SE 17)

Ze schelden me uit. Ik voel opeens een geweldige woede opkomen. Ik moet oppassen en mag me niet laten meesleuren in mijn opkomende woede.

18 De leerling herkent bij zichzelf lichamelijke signalen van sterk opkomende emoties.(SE 18)

Herkent sterke spanning, verhoogde ademhaling en hartslag, een wee gevoel in de maag als mogelijke signalen van opkomende woede.

19 Bij hinderlijke emoties in bedreigende situaties gebruikt de leerling passend hanteringsgedrag. (SE 19)

Gebruikt passend hanteringsgedrag (innerlijke spraak of zelfverbalisatie) bij hinderlijke emoties (vb. woede) in gevaarlijke situaties (ik alleen tegen vele anderen) om meer greep te krijgen op zijn emoties. Hij zegt tegen zichzelf: “Zover krijgen ze me niet. Ik laat me niet op stang jagen.”

20 De leerling uit zijn gevoelens op een voor hemzelf en zijn omgeving aanvaardbare wijze. (SE 20)

Lachen, het goede nieuws vertellen, zingen kan een goede manier zijn om te tonen dat je blij bent met je goed rapport.

Drinken tot je dronken wordt en daardoor de controle over jezelf verliezen kan een onaanvaardbare manier zijn om te tonen dat je blij bent met je goed rapport.

2.2 Sociale cognitie

2.2.1 Kennis van gevoelens, gedachten, wensen, intenties van zichzelf en de ander en perspectiefneming

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

21 De leerling herkent bepaalde behoeften, verlangens, gedachten en bedoelingen. (SE 21)

Ik word gewond thuis gebracht. Moeder komt naar me toe met gefronste wenkbrauwen. Ze is bezorgd en wil helpen.

22 De leerling kan in een niet-conflictgeladen situatie eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waarderingen uitdrukken. (SE 22)

Drukt met woorden, beweging, lichaamstaal, muziek, beeld uit wat hij voelt en denkt naar aanleiding van een gelezen of verteld verhaal, een geziene film.

Drukt verbaal en/ of non-verbaal uit wat hij denkt en voelt bij de geschetste situaties.

23 De leerling differentieert verschillende emoties en uitingen van emoties.(SE 23)

Houdt er rekening mee dat iemand kan wenen uit verdriet, maar ook uit blijdschap en zelfs uit woede.

24 De leerling legt het verband tussen situaties - lichamelijke belevingen – gevoelens - erbij horende gedachten - aansluitend gedrag. (SE 24)

Als ze me uitschelden (situatie), dan begint mijn lip te trillen (lichamelijke reactie). Ik denk dan “ik laat me niet uitschelden” (gedachten). Ik scheld terug.(gedrag)

25 De leerling houdt er rekening mee dat eenzelfde situatie verschillende gevoelens kan oproepen, zowel bij verschillende personen als bij eenzelfde persoon op verschillende tijdstippen. (SE 25)

Houdt er rekening mee dat zijn vriendin, in tegenstelling tot zichzelf, bang is van zijn hond.

Houdt er rekening mee dat iemand meestal blij is als je hem vraagt om samen een computerspel te spelen, maar niet als hij niet gestoord wil worden tijdens een spannende voetbalmatch.

26 De leerling verplaatst zich in de gevoelens, gedachten of bedoelingen van een ander. (SE 26)

Bedenkt dat zijn vriendin ontgoocheld is omdat hij niet met haar mee gaat naar het winkelcentrum.

27 De leerling geeft aan welke de gevolgen kunnen zijn van verschillen of gelijkenissen in gevoelens, gedachten of intenties. (SE 27)

Weet dat verschillen of gelijkenissen in gedachten, gevoelens en intenties kunnen leiden tot onenigheid, maar ook tot vreugde en plezier :

  • met twee iets voor hetzelfde meisje voelen, kan leiden tot jaloezie en ruzie.
  • met twee hetzelfde taartje willen als er maar één stuk meer is, kan leiden tot ruzie.
  • met twee zin hebben in een zwempartijtje, kan best prettig zijn.

28 De leerling houdt rekening met de gedachten, wensen of gevoelens van een ander. (SE 28)

Denkt eraan om naar huis te bellen om te zeggen dat hij later zal zijn, zodat moeder en vader zich niet ongerust hoeven te maken.

29 De leerling houdt er rekening mee dat eigenschappen en vaardigheden van een ander kunnen veranderen, dat zijn indruk van de ander kan veranderen, of dat iemand zich anders kan voordoen dan hij is. (SE 29)

Iemand die je een tijd niet meer gezien hebt, kan andere opvattingen, interessen, gewoonten hebben gekregen of ontwikkeld.

Iemand die bij een eerste kennismaking erg onsympathiek overkomt, kan bij nadere kennismaking best meevallen.

In de eetzaal is meester Jef heel streng, maar in de klas kan hij best een grapje verdragen.

2.2.2 Sociale probleemoplossing

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

30 De leerling kan een sociaal probleem identificeren, omschrijven en aangeven wat de betrokken personen wensen te bereiken. (SE 30)

Mijn broer die al klaar is met zijn huiswerk, zet de muziek zo hard, dat het me hindert. Ik wil rustig verder werken, maar hij zegt dat hij alleen maar kan genieten van muziek, als die heel luid staat.

31 De leerling zoekt bij een concreet sociaal probleem naar mogelijke oorzaken, genereert oplossingen, weegt voor- en nadelen af en evalueert de oplossing tijdens en na de uitvoering. (SE 31)

Zoekt naar mogelijke oorzaken: Bedenkt waarom een vriend vandaag niet met haar wil praten. Misschien is hij het beu altijd over hetzelfde te praten, of is hij boos op je, of wil hij liever eens alleen zijn.

Genereert oplossingen:

  • Ik zal hem een SMS-je sturen om te vragen wat er scheelt.
  • Ik vraag eens aan de klasgenoten of er iets speciaal is gebeurd.

Weegt voor- en nadelen af:

  • Voordelen van een SMS-je:
    • Ik kan hem duidelijk maken dat ik niet boos ben.
    • De anderen in de klas zullen er niets van merken.
  • Nadelen van SMS-je:
    • Misschien staat zijn GSM niet aan.
    • Misschien staat zijn GSM niet op trilfunctie en wordt hij bij de beltoon ontdekt door de leerkracht en krijgt zo straf.
  • Voordelen van vragen aan klasgenoten:
    • Ik krijg wat meer info als er iets ernstigs is gebeurd.
    • De anderen kunnen mij helpen met het oplossen van dit probleem.
  • Nadelen van vragen aan klasgenoten:
    • Iedereen zal op de hoogte zijn van de situatie.
    • Iedereen zal met zijn oplossing en zijn verhaal komen en zijn oplossing willen opdringen.

Evalueert de oplossing:

  • Ik kies voor het sturen van een SMS-je tijdens de speeltijd en hou in het oog of hij het ontvangt en leest. 

32 De leerling bedenkt een stappenplan, om een niet direct bereikbaar doel in het sociale domein te realiseren, rekening houdend met de volgorde van de stappen, met mogelijke hindernissen en met het belang van een goede timing. (SE 32 )

Bedenkt wat hij kan doen nu hij pas verhuisd is en vrienden in zijn omgeving wil maken:

  • me aansluiten bij de plaatselijke voetbalclub.
  • als die club een feestje organiseert, er naar toe gaan.
  • als de clubgenoten me meevragen om iets te gaan drinken na de match, dit ook doen.
  • zelf eens trakteren in de kantine als ik jarig ben.

Houdt rekening met de volgorde van de stappen:

  • als niemand mij kent, zal niemand mij uitnodigen;
  • dus ik moet eerst mensen leren kennen.

Houdt rekening met mogelijke hindernissen:

  • de anderen zullen aan mij moeten wennen;
  • ik moet niet verwachten dat ze mij direct zullen aanvaarden, ik moet hen daarvoor de nodige tijd geven.

33 De leerling houdt rekening met onderliggende en niet voor de hand liggende motieven van gedragingen van anderen. (SE 33 )

Iemand die pest, doet dit misschien niet om anderen te kwetsen. Misschien is hij onzeker en wil hij zich op die wijze doen gelden. Of misschien zoekt hij een uitlaatklep omwille van de wijze waarop hij thuis behandeld wordt.

De leerkracht is zo nors, omdat hij moe is doordat zijn 3 maanden oude baby hem ’ s nachts vaak wakker houdt.

34 De leerling is bereid oplossingen te bedenken om interpersoonlijke problemen of conflicten te voorkomen. (SE 34)

Bedenkt een oplossing voor een conflict met een andere leerling op de speelplaats en gaat na hoe dit conflict had kunnen vermeden worden of hoe een dergelijke situatie in de toekomst kan vermeden worden.

2.3 Sociale vaardigheden en competentie

2.3.1 Relatievormen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

35 De leerling komt uit voor zijn mening en eist respect op voor zijn lichamelijke ontwikkeling en seksuele geaardheid. (SE 35)

Durft voor zijn seksuele geaardheid uitkomen.

36 De leerling respecteert en waardeert de eigenheid van anderen. (SE 36)

Respecteert en waardeert dat sommige klasgenoten andere voorkeuren hebben.

37 De leerling stelt zich dienstvaardig op en helpt anderen bij opdrachten en activiteiten. (SE 37)

Helpt bij het opruimen.

Opent de deur voor iemand die zwaar beladen is.

Helpt iemand een zware last dragen.

Biedt spontaan aan om het bord te vegen.

38 De leerling gaat zorgzaam om met anderen, met andermans of gemeenschappelijk bezit. (SE 38)

Houdt het schoolmeubilair netjes en intact.

Laat de klas netjes achter.

39 De leerling stelt zich op een assertieve en beleefde wijze op. (SE 39)

Assertief: opkomen voor jezelf, zonder de ander in een hoekje te duwen.

40 De leerling draagt verantwoordelijkheid bij een groepstaak, werkt onder leiding en geeft zelf leiding. (SE 40)

Verantwoordelijkheid dragen: zorgt ervoor dat bepaalde taken uitgevoerd worden, of voert dit zelf uit, volgens de regels van de kunst.

Geeft zelf leiding: zegt of toont bij een groepstaak wat de anderen moeten doen.

Werkt onder leiding: voert bij een groepstaak uit wat de groepsleider zegt.

41 De leerling formuleert op gepaste wijze positieve en negatieve kritiek. (SE 41)

Op gepaste wijze positieve kritiek geven: ”Je ziet er leuk uit vandaag.”

Op ongepaste wijze positieve kritiek geven: “Je lijkt minder dik in die rode jurk.”

Op gepaste wijze negatieve kritiek geven: “Ik hou niet zo van de kleur van je jurk.”

Op ongepaste wijze negatieve kritiek geven: “Je ziet er belachelijk uit met je rode jurk.”

42 De leerling stelt zich discreet op in een gezelschap en ten aanzien van vertrouwelijke informatie. (SE 42)

Plaatst zich niet steeds op de voorgrond.

Bazuint vertrouwelijke informatie niet rond, maar houdt dit voor zichzelf.

43 De leerling geeft ongelijk of onmacht toe, beluistert kritiek en leert eruit. (SE 43)

Geeft eigen onkunde, fout of mislukking toe.

Verontschuldigt zich na een begane fout of misstap.

Probeert na een begane fout of misstap de aangerichte schade of het aangedane verdriet te herstellen.

Aanvaardt een sanctie na een begane fout of misstap.

44 De leerling oefent zich in relatievormen die hij minder goed beheerst. (SE 44)

Een leerling die nooit de leiding neemt, oefent zich in het leiding nemen, en omgekeerd.

Een leerling die steeds weerstand biedt, oefent zich in het volgzaam zijn, en omgekeerd.

45 De leerling houdt rekening met gewenste en ongewenste effecten in een interactie. (SE 45)

Bedenkt dat de anderen kunnen akkoord gaan met wat hij zegt, maar het kan ook zijn dat ze niet akkoord gaan.

46 De leerling duidt zijn emoties, uit deze gepast en herkent en duidt andermans emoties. (SE 46)

Laat merken dat hij het op prijs stelt om een complimentje te krijgen.

Leidt uit lichaamstaal en verbale taal emoties af en benoemt deze. “Je ziet er verdrietig uit.”

47 De leerling kiest bewust relatievormen, rekening houdend met contextelementen zoals de situatie en de partners. (SE 47)

Houdt zich op de achtergrond omdat hij met die situatie geen ervaring heeft.

Stelt zich zorgzaam op door voor zijn zieke oma de afwas te doen.

2.3.2 Communicatieve vlotheid en duidelijkheid verwerven

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

48 De leerling kan op gepaste wijze met iemand contact leggen.(SE 48)

Slaat een praatje, stelt een vraag om informatie.

49 De leerling luistert actief naar de boodschap van een ander en geeft feedback. (SE 49)

  • neemt een goede luisterhouding aan;
  • concentreert zich op wat er gezegd wordt;
  • herformuleert wat de ander zegt;
  • gebruikt gepaste lichaamstaal;
  • toont empathie;
  • stelt vragen tot hij de gesprekspartner begrepen heeft;
  • stelt open vragen.

50 De leerling verduidelijkt waarom hij kiest voor een bepaald gedrag en geeft anderen de kans om te reageren. (SE 50)

Legt uit waarom hij iets gedaan heeft en vraagt de andere wat hij daarover denkt: “Ik heb jou niet opgebeld, omdat ik dacht dat je zou slapen. Was je niet ongerust?”

51 De leerling is assertief en komt op voor de rol die hij opneemt in een groepsopdracht. (SE 51)

Zorgt voor de uitvoering van de taak die hij gekregen heeft of de rol die hem is toebedeeld bij een groepsopdracht.

Als je bij een groepsopdracht aangeduid werd of gekozen hebt om verslag uit te brengen, dit dan ook doen en dit niet door anderen laten uitvoeren.

52 De leerling herkent de functie en het belang van goede communicatie en oefent zich in elementen van het communicatieve proces die hij minder goed beheerst. (SE 52)

Omdat dit voor minder conflicten zorgt, omdat je de ander beter begrijpt, omdat de andere jou beter begrijpt.

53 De leerling is bereid om de inbreng van de gesprekspartner ernstig te nemen. (SE 53)

Geeft de andere de ruimte om zich te uiten, en aanvaardt dat die anders reageert dan verwacht.

54 De leerling toetst zijn interpretatie aan die van de ander en stemt ze zo nodig af op die van de ander. (SE 54)

Gaat na of hij de ander wel goed heeft begrepen:

  • “Bedoel je …”?
  • “Heb ik het goed begrepen dat …”?

55 De leerling gaat om met vooroordelen, intimidatie en manipulatie. (SE 55)

Vermijdt vooroordelen zoals : “dit is een…, dus hij zal wel zus of zo zijn”.

2.3.3 Zorg dragen voor relaties

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

56 De leerling herkent het belang van afspraken, regels, gelijkwaardigheid en het maken van keuzes binnen een relatie. (SE 56)

Weet dat zonder goede afspraken een spel in het honderd loopt.

Beseft dat als we thuis niet afspreken wie de boodschappen doet, we ofwel onvoldoende eten, ofwel teveel eten hebben.

57 De leerling maakt afspraken en verdeelt taken in overleg. (SE 57)

Vindt het normaal dat vervelende karweien niet steeds aan dezelfde persoon worden toegewezen, maar dat vervelende karweien worden verdeeld in onderling overleg.

58 De leerling gaat bewust en bedachtzaam om met gevoelens. (SE 58)

Probeert de anderen niet te kwetsen.

59 De leerling accepteert verschillen en hecht belang aan respect en zorgzaamheid binnen een relatie. (SE 59)

Accepteert dat zijn broer of zus andere voorkeurprogramma’ s heeft en zorgt ervoor dat zij die ook kunnen bekijken.

Accepteert dat zijn vriend(in) andere lievelings-gerechten heeft en zorgt ervoor dat die ook klaargemaakt worden.

Zorgt ervoor dat de andere het naar zijn zin heeft.

60 De leerling stelt zich weerbaar op en behoudt zijn persoonlijke autonomie. (SE 60)

 

61 De leerling weegt het belang af van een relatie tegenover andere relaties en bepaalt zijn prioriteiten. (SE 61)

Als je moet kiezen tussen plezier doen aan iemand die je dierbaar is, maar daardoor iemand anders die je eveneens dierbaar is moet teleurstellen.

  • Als je moet kiezen tussen 2 feesten die op hetzelfde moment doorgaan: naar het feest van je oma gaan of naar het feest van je vriend gaan.
  • Ingaan op de uitnodiging van je klasgenoten om na school samen iets te gaan drinken of ingaan op de uitnodiging van een vriend(in) om samen te gaan zwemmen.

62 De leerling gaat adequaat om met vormen van afscheid nemen. (SE 62)

Trakteert op het einde van de stage de collega’s met een doos pralines en bedankt hen voor de steun.

Geeft zich een gepaste houding bij het bijwonen van een begrafenis.

2.3.4 Constructief participeren aan werking van sociale groepen

Ontwikkelingsdoelen

Concretiseringen en voorbeelden

63 De leerling past omgangsvormen, leefregels en afspraken toe die van belang zijn voor het samenleven in een groep. (SE 63)

Verdeelt na een voetbalmatch, zoals afgesproken, het beschikbare water over heel de groep, zodat iedereen iets te drinken heeft.

Houdt zich aan de afspraken over het gebruik van de badkamer.

64 De leerling beschikt over volgende samenwerkingsattitudes: stiptheid, orde, nauwkeurigheid, initiatief nemen, zelfstandigheid, doorzettingsvermogen, eerlijkheid. (SE 64)

65 De leerling legt contacten met anderen binnen de groep en staat open voor contact met anderen buiten de groep. (SE 65)

66 De leerling kan in een groepsdiscussie zijn mening handhaven en bijsturen. (SE 66)

67 De leerling werkt thuis, op school, op stage en bij vrijetijdsbesteding mee aan een goede verstandhouding. (SE 67)

Thuis : Helpt thuis kleine karweitjes opknappen, boodschappen doen, voor het eten zorgen, verjaardagen vieren.

Op school: toont belangstelling voor de anderen, werkt mee aan teambuilding.

68 De leerling respecteert de leef- en omgangsgewoonten binnen verschillende gezinnen en culturen. (SE 68)

Respecteert dat sommige leerlingen geen varkensvlees eten.

69 De adolescent ziet het belang in van sociale regels binnen een samenwerkingsverband en past ze toe in loyaliteit, solidariteit en discretie. (SE 69)

Houdt er rekening mee dat bij de werkverdeling iedereen eens aangename en vervelende taken toebedeeld krijgt.

Aanvaardt dat werknemers met kleine kinderen bij voorrang in de schoolvakanties met vakantie gaan.

70 De leerling zoekt in overleg naar een manier van probleemoplossing. (SE 70)

Bespreekt hoe een probleem kan opgelost worden.

71 De leerling werkt mee aan het proces van besluitvorming en aan de evaluatie van de samenwerking. (SE 71)

72 De leerling helpt mee aan het nadenken over en het realiseren van groepsoverleg, taakverdeling, bemiddeling en teamwerk. (SE 72)

Formuleert een voorstel tijdens een bespreking van een probleem in groep.

73 De leerling herkent het belang van het behoren tot formele en informele sociale netwerken en gebruikt de voordelen ervan. (SE 73)

Formele netwerken: politieke partij, kerk, voetbalploeg, vakbond.

Informele netwerken: buren, vrienden, familie, klas.

Voordelen: gevoel van erbij te horen, geborgen zijn, veiligheid, referentiekader, steun, houvast, drukkingskracht, macht.

Gevaren: kuddegeest, indoctrinatie, dominant gedrag, intimidatie, machtsmisbruik.

74 De leerling kan omgaan met hiërarchie, macht en regelgeving. (SE 74)

Aanvaardt het gezag van de leerkracht, de beslissing van een scheidsrechter, het bevel van een politieagent, …

Aanvaardt sociale regels.

75 De leerling engageert zich om verantwoordelijkheid op te nemen. (SE 75)

Om het zwemgeld op te halen.

76 De leerling behartigt bij conflicten zijn eigen belangen, zonder hierbij de belangen, motieven en emoties van anderen uit het oog te verliezen. (SE 76)

Komt bij een conflict op voor zichzelf, maar zodanig dat hij de andere niet kleineert of belachelijk maakt.

77 De leerling is bij conflicten bereid naar anderen te luisteren, hun de kans te geven zich uit te drukken, hen te respecteren, hun emotionele grenzen te respecteren en te overleggen. (SE 77)

Treedt bij een conflict tussen 2 andere partijen op als moderator, als bemiddelaar of als klankbord.

naar boven - ga naar het volgende deel