[an error occurred while processing this directive]


 

Informatiemap BuBaO: deel 4: buitengewoon onderwijs type 1

8 Leergebied lichamelijke opvoeding

8.1 Kerngedachten

Lichamelijke Opvoeding ontwikkelt bij leerlingen bewegingscompetenties die nodig zijn om in de maatschappij adequaat te kunnen functioneren en bereidt leerlingen voor om deel te nemen aan de bewegingscultuur. Lichamelijke Opvoeding vertrekt vanuit concrete bewegingssituaties. Leerlingen lossen bewegingsproblemen in verschillende situaties op. Via bewegingssituaties ervaren ze dat gezond en veilig bewegenbelangrijk is. Bovendien ontdekken ze dat ze daartoe een verantwoordelijkheid hebben. Op die manier werkt Lichamelijke Opvoeding aan een blijvende attitudevorming, in plaats van aan een tijdelijk fysiek resultaat. Gezond en veilig bewegen en een gezonde en veilige levensstijl maken deel uit van het schoolleven.
De vrije natuuris heel geschikt om bewegingservaringen op te doen. Omdat de natuur ook veel mogelijkheden biedt om het milieubewustzijn te ontwikkelen, bieden natuurgebonden activiteiten goede mogelijkheden tot geïntegreerd werken.
Sport is belangrijk, zowel op cultureel als maatschappelijk gebied en werkt inspirerend en motiverend. Lichamelijke Opvoeding moet een selectie maken van wat uit de sport kan gebruikt worden om de doelen te bereiken. In het basisonderwijs is sport een middel. De lagere school kan leerlingen een idee geven over verschillende sportmogelijkheden.

Motorische problemen komen in het type 1-onderwijs vaker voor dan in het gewoon onderwijs. Lichamelijke Opvoeding besteedt ook aandacht aan de cognitieve en sociaal-emotionele problemen van de leerlingen. Bewegingssituaties zijn minder bedreigend voor de leerlingen dan "leer"-vakken omdat ze minder worden geassocieerd met sanctionering en prestatiedruk. Bovendien zijn kinderen vaker gemotiveerd voor sport en spel. Tijdens bewegingslessen worden de leerlingen ook geconfronteerd met concrete cognitieve en sociale vraagstukken en problemen, maar het gebeurt minder opvallend en niet onder druk.
Leerlingen uit het type 1-onderwijs hebben vaak een minder realistisch zelfbeeld, waardoor ze op sportief vlak uitdagingen aanpakken die te hoog of te laag gegrepen zijn. Te hoge inschattingen leiden tot mislukkingen, te lage tot onderpresteren. Het is belangrijk dat leerlingen leren omgaan met verlies en succes. De algemene ontwikkelingsachterstand laat zich ook voelen op het gebied van de motorische ontwikkeling. Beperkte intellectuele en sociale vaardigheden zorgen voor moeilijkheden en belemmeringen in bewegingssituaties.

Sommige leerlingen met een licht mentale handicap hebben een ontregelde lichaamstonus waardoor de ontvankelijkheid voor prikkels uit de omgeving gestoord is. Verhoogde lichaamstonus geeft aanleiding tot tics en aandachtsproblemen, terwijl een té lage tonus tot bewegingsarmoede leidt.
Omwille van de ontwikkelingsvertraging is er ook achterstand in de ontwikkeling van de motoriek en de basisfuncties. Daaruit volgen (senso-)motorische problemen:

  • Vertraging in het tot stand komen van het lichaamsschema, de ruimte- en tijdsbeleving en problemen met evenwichtsgevoel of balans;
  • Een vertraagde ontwikkeling van de grote en/of de kleine motoriek;
  • Een gebrekkige ontwikkeling van het richtingsbewustzijn, richtingsgevoel, benoemen van richtingen en minder adequate aanwending van kracht;
  • Beperkte (meta)cognitieve mogelijkheden;
  • Impulsiviteit, inflexibiliteit, perseveratie, passiviteit.

8.1.1 Domein motorische competenties

Het uitvoeren van activiteiten die deel uitmaken van onze bewegingscultuur vereist een aantal specifieke vaardigheden. We werken aan het ontwikkelen, uitbreiden, uitdiepen, remediëren en compenseren van basisvaardigheden. Door de bewegingssituaties leert het kind op speelse wijze creatief denken, handelen, zelfstandig functioneren en actief praktische problemen oplossen.

8.1.2 Domein gezonde en veilige levensstijl

Via deze doelstellingen krijgen leerlingen de kans op school een fysieke basisconditie op te bouwen en te onderhouden. Door een actieve levensstijl te stimuleren, leren sommige leerlingen hun teveel aan energie kanaliseren en wordt bij anderen de passieve houding doorbroken. Bovendien leren ze op een speelse manier veilig te bewegen en zich verantwoordelijk te voelen voor de veiligheid van anderen. Dit is een heel belangrijk aspect bij leerlingen die vaak impulsief zijn in hun bewegingen.

8.1.3 Domein zelfconcept en sociaal functioneren

Tijdens bewegingssituaties leren we onszelf en de anderen kennen en accepteren. We ontdekken dat onze capaciteiten en beperkingen verschillen van die van anderen. In motorische taken leren we samenwerken, elkaar helpen en steunen. Via beweging wordt het zelfvertrouwen en het vertrouwen in de anderen hersteld. Sport en spel ontwikkelen en vergroten de assertiviteit. We leren omgaan met winst en vooral met verlies in sport en spel.

In Lichamelijke Opvoeding worden op een geïntegreerde manier zowel psychomotorische, motorische, cognitieve, dynamisch-affectieve als sociale vaardigheden ontwikkeld. De lijst ontwikkelingsdoelen L.O. bestaat daarom niet louter uit doelstellingen waaraan alleen de leerkracht L.O. kan werken. Ook de klasleerkracht, de leerkracht handvaardigheid en de paramedici dienen aandacht te besteden aan deze doelstellingen. In het type 1-onderwijs zijn deze mensen samen verantwoordelijk voor de selectie en de realisatie van de doelstellingen Lichamelijke Opvoeding. Het vereist uiteraard regelmatig overleg, duidelijke afspraken, samenwerking en gezamenlijke doelgerichtheid, om handelingsplanning effectief en efficiënt te maken.

8.2 Ontwikkelingsdoelen lichamelijke opvoeding

8.2.1 motorische competenties

Fundamentele basiscompetenties
Lichaams- en bewegingsbeheersing

1 De leerling beweegt zich doorheen diverse ruimtelijke hindernissen.

stopt, richt en wijzigt de eigen bewegingsbaan afhankelijk van statische en dynamische objecten zoals andere bewegers, obstakels, en bewegende voorwerpen.

2 De leerling behoudt het evenwicht in verplaatsingen en bij houdingen op diverse steunvlakken.

stapt over het muurtje van de zandbak.

3 De leerling vangt het eigen lichaamsgewicht veilig op door middel van landen en vallen.

bij het afspringen van een hoogte de armen functioneel plaatsen en de landing opvangen met een kniebuiging.

4 De leerling heft, draagt en verplaatst veilig aan zijn mogelijkheden aangepast materiaal.

samen met een ander een landingsmat leggen op de aangeduide plaats.

5 De leerling wendt de motorische basisbewegingen voldoende flexibel en beheerst aan in gevarieerde bewegingssituaties.

behendig en snel lopen, ergens vlot overspringen, vlot zwaaien aan een touw.

Lichaams- en bewegingsorganisatie

6 De leerling schakelt voor verschillende basisbewegingen de ledematen functioneel en gecoördineerd in.

gebruikt de zijkanten van het lichaam en beweegt zijwaarts.

beweegt de armen en benen afwisselend (gedissocieerd).

7 De leerling combineert verschillende basisbewegingen.

zonder overtollige meebewegingen.

Opbouw, grenzen, en verhoudingen van het lichaam

8 De leerling toont in het bewegen dat hij spontaan rekening houdt met de opbouw, de grenzen en de verhoudingen van zijn lichaam.

toont in het bewegen dat hij de opbouw van zijn lichaam intuïtief aanvoelt.

toont in het bewegen dat hij de opbouw van zijn lichaam kent.

9 De leerling ervaart en beseft dat de lichaamsopbouw en –organisatie dezelfde blijft ondanks houdings- en ruimtelijke veranderingen.

vindt in liggende, staande of voorovergebogen houding de linker- en rechterkant terug.

Lichaamsbesef en lateraliteit

10 De leerling is zich bewust van zijn eigen lichaam en benoemt de verschillende lichaamsdelen.

duidt de elementaire lichaamsdelen aan op zijn eigen lichaam.

benoemt de elementaire delen van zijn eigen lichaam.

duidt de elementaire lichaamsdelen aan bij anderen en benoemt ze.

kent en benoemt de verschillende delen van het menselijk lichaam in detail.

11 De leerling ervaart en is zich bewust van de beide lichaamshelften.

ervaart dat beide lichaamshelften symmetrisch opgebouwd zijn.

12 De leerling voert symmetrische en asymmetrische bewegingen uit.

symmetrisch: beide armen zijwaarts strekken.

asymmetrisch: 1 arm zijwaarts, 1 arm omhoog.

13 De leerling ontdekt de voorkeurhand en –voet en gebruikt deze efficiënt.

toont een duidelijke linker- of rechtervoorkeur voor éénhandige taken.

toont zijn voorkeurhand, wanneer het expliciet gevraagd wordt.

14 De leerling kent en gebruikt zijn voorkeurzijde om te wenden en te draaien rond de lengteas.

bij raddraaien en wendsprongen.

15 De leerling duidt bij zichzelf de linker- en de rechterkant aan.

is zich bewust van de relativiteit van de begrippen links en rechts.

16 De leerling draagt links en rechts over op een voorwerp of een andere persoon.

gaat achter een persoon staan, legt zijn handen op de schouders van deze persoon en gaat dan oog in oog voor die persoon staan.

17 De leerling verwoordt welke bewegingen moeten worden uitgevoerd om een opdracht te volbrengen, zonder deze opdracht effectief uit te voeren. (bewegings- en houdingsvoorstelling)

uitleggen wat je moet doen bij het tuimelen, touwklimmen of over een evenwichtsbalk stappen.

Rustervaringen

18 De leerling creëert een sfeer van rust en stilte en is in staat om deze sfeer over te nemen en komt tot rustervaringen.

bouwt de intensiteit van een beweging bewust af.

19 De leerling heeft in rust controle over de ademhaling en de spieren.

ervaart het contrast tussen sterke spanning en ontspanning en is zich bewust van het gevoel van spanning en ontspanning.

20 De leerling benut de rustervaring om lichaamsgevoeligheid te bevorderen (proprioceptie).

heel het lichaam aanvoelen bij het op de mat liggen.

Ruimte- en tijdsfactoren

21 De leerling lokaliseert zichzelf, anderen, voorwerpen of ruimtelijke vormen in de ruimte.

vindt in de ruimte een afgesproken plaats terug en houdt er rekening mee.

plaatst zichzelf ten opzichte van objecten en personen.

houdt tijdens het bewegen rekening met plaatsaanduidingen en ruimtelijke afbakeningen.

vormt samen met andere leerlingen een ruimtelijke vorm of opstelling.

22 De leerling houdt tijdens het bewegen rekening met plaatsaanduidingen en ruimtelijke afbakingen.

overbrugt een afstand door zichzelf of een voorwerp te verplaatsen.

schat de afstand tussen twee punten goed in.

23 De leerling gaat tijdens het bewegen adequaat om met tijdsduur, richting en te overbruggen afstand.

beweegt zichzelf of een voorwerp in een bepaalde richting.

houdt bij het bewegen rekening met de bewegingsrichting van voorwerpen of personen.

verandert snel van richting.

kiest in eenvoudige bewegings- en spelsituaties de meest efficiënte bewegingsrichting.

24 De leerling houdt in bewegingssituaties rekening met tempo.

versnelt of vertraagt zijn bewegingstempo.

past de eigen beweging aan het tempo van voorwerpen of personen aan.

25 De leerling voert bewegingsvormen uit op een opgelegd metrum of ritme.

past het eigen bewegingsritme spontaan aan een eenvoudig opgelegd metrum of ritme aan.

beweegt samen met de begeleider op een eenvoudig metrum of ritme.

beweegt op vraag van de begeleider in overeenstemming met een eenvoudig opgelegd metrum of ritme.

26 De leerling houdt in bewegingssituaties rekening met verschillende ruimte- en tijdsfactoren tegelijkertijd.

tegelijkertijd vertrekken met een andere leerling die zich in de tegenovergestelde hoek bevindt en er in slagen om gelijktijdig met de andere aan te komen op een afgesproken plaats.

27 De leerling stemt het eigen bewegen zowel af op de verplaatsingsrichting als op de bewegingssnelheidtempo van personen of voorwerp.

een weglopende leerling proberen te tikken.

28 De leerling beweegt efficiënt onder tijdsdruk zowel bij groot-motorische als bij kleinmotorische activiteiten.

er in slagen om vaak over en weer te lopen binnen 1 minuut.

Grootmotorische vaardigheden en acties in gevarieerde situaties
Grootmotorische basisbewegingen

29 De leerling toont een toenemende bedrevenheid in basisbewegingen met betrekking tot de kind-eigen bewegingscultuur.

de kind-eigen bewegingscultuur omvat spel, dans, exploreren van bewegingstoestellen, het verkennen van bewegingsuitdagingen van divers materiaal, een nieuwe omgeving, de natuur.

30 De leerling balanceert op de grond en op diverse soorten toestellen.

toont actieve bewegingspogingen om zijn behendigheidsgrens volgens eigen aanvoelen te verleggen.

31 De leerling beheerst verschillende vormen van springen.

vrije sprongen en steunsprongen.

32 De leerling voert verschillende vormen van rollen uit.

rolt van hoog naar laag, horizontaal en van laag naar hoog.

33 De leerling voert aan een toestel draaibewegingen rond de breedte-as uit.

tussen de armen doordraaien tussen twee klimtouwen.

34 De leerling klimt op diverse klimtoestellen en daalt er veilig van af.

klimt op een touwladder, klimtouw, sportraam, een speeltuig.

35 De leerling past zijn loopstijl en -tempo aan aan de afstand.

bij sprinten, uithoudingslopen, aanlopen.

36 De leerling werpt op verschillende manieren en met diverse tuigen.

met een tennisbal, softbal, bezemsteel, papieren vliegers, kleine steentjes.

37 De leerling kent mogelijke vormen van rollend en/of glijdend materiaal en kan er veilig mee omgaan en/of er zich veilig mee voortbewegen.

veilig fietsen in verkeerssituaties.

Bewegen in verschillende milieus

38 De leerling beweegt op een aangepaste manier in de vrije natuur.

bewegen in zand, gras, sneeuw.

een bal werpen naar een ander kind.

39 De leerling voelt zich veilig in het water en zwemt in het water.

durft naar de overkant van het zwembad gaan of zwemmen.

Kleinmotorische vaardigheden in gevarieerde situaties

40 De leerling toont een correcte lichaamshouding en -tonus en differentiatie in de beweging van de bovenste ledematen.

soepel bewegen van schouders, ellebogen, polsen en vingers.

41 De leerling toont een toenemende bedrevenheid in het functioneel aanwenden van kleinmotorische vaardigheden.

knippen op een lijn, bladzijden van een boek omdraaien, kleine voorwerpen bij elkaar zoeken.

42 De leerling gebruikt de functionele grepen gedifferentieerd voor het hanteren van voorwerpen.

potloden, scharen, ritssluitingen, knopen, schroevendraaier, zaag, hamer, frisbee, jojo, diabolo.

43 De leerling brengt onder tijdsdruk kleinmotorische taken tot een goed einde.

binnen een bepaalde tijd de jas goed kunnen dichtknopen.

Zelfstandig en bewust functioneren in bewegingssituaties
Sensorische prikkels

44 De leerling concentreert zich voldoende lang op de relevante prikkel(s).

brengt gerichte aandacht op voor verschillende soorten sensorische prikkels en laat deze rustig inwerken.

Handelend omgaan met betekenisinhouden van bewegingssituaties

45 De leerling toont een toenemend begrijpen, toepassen en verwoorden van betekenisinhouden in bewegingssituaties.

van spelideeën, van kinderspelen, van lichaams-, bewegings-, ruimte- en tijdsbegrippen en facetten van fysische kennis, van symbolen en begrippen.

verwoordt voorstellingen (fantasie).

analyseert een motorische opdracht om tot een correct bewegingsantwoord te komen.

geeft een gepast bewegingsantwoord op eenvoudige speltaken, bewegingsopdrachten, afspraken en regels.

Bewegingsantwoorden

46 De leerling begrijpt eenvoudige bewegingssituaties en speltaken en kan er gepast op reageren.

bij een tikspel weten wat er gebeurt als je aangetikt wordt.

Opeenvolgende handelingen

47 De leerling onderbreekt doelgericht een beweging en laat ze opvolgen door een andere beweging.

voert een eenvoudige beweging enkele keren na elkaar uit.

onderbreekt doelgericht een beweging en laat ze opvolgen door een andere beweging.

voert bij bewegingsactiviteiten een opdracht van twee verschillende opeenvolgende handelingen vlot uit.

neemt twee of meer opeenvolgende hindernissen.

48 De leerling zoekt zelf een uitvoeringsvolgorde in een bepaalde opstelling van toestellen.

zelf een weg bepalen binnen opgestelde hindernissen.

49 De leerling onthoudt een aantal bewegingspatronen of opeenvolgende handelingen en voert ze uit.

zich de opeenvolgende bewegingen herinneren van een dans en deze zelfstandig uitvoeren op muziek.

Oplossen van kind-aangepaste bewegingsproblemen

50 De leerling blijft geconcentreerd bezig met een bewegingstaak of –probleem.

van op enkele meters afstand proberen een bal door een smal poortje te rollen en dit blijven herhalen tot het lukt.

51 De leerling zoekt een oplossing voor een bewegings- of spelprobleem.

zoekt onder begeleiding naar oplossingen voor een bewegings- of spelprobleem.

probeert gestelde acties te verwoorden.

stelt creatief verschillende oplossingen voor.

52 De leerling past geleerde bewegingsprincipes toe in andere bewegingssituaties.

na het ontdekken van de mogelijkheid om te tuimelen aan een stang, deze vaardigheden uitproberen aan andere geschikte toestellen.

53 De leerling is bereid om over zijn aanpak voor, tijdens en na het oplossen van een bewegingsprobleem, na te denken.

spontaan vertellen welke strategie gebruikt werd om een hoge hindernis te overschrijden.

Spel en sportspel

54 De leerling beheerst fundamentele bewegingsvaardigheden die nodig zijn om een eenvoudig bewegingsspel zinvol te kunnen spelen.

voert eenvoudige spelideeën uit in eenvoudige bewegingsspelen.

55 De leerling leeft zich in een spel in en kan hierbij verschillende rollen waarnemen.

leerling kent elementaire tactische principes, past ze toe in verwante spelen en kan een eenvoudig tactisch plannetje afspreken en uitvoeren.

56 De leerling past de afgesproken spelregels toe en aanvaardt de sancties bij overtredingen.

gaat adequaat om met verlies.

Beweging als expressie- en communicatiemiddel

57 De leerling wendt lichaamstaal aan als expressiemiddel.

mimiek, gebaren, bewegingen.

drukt via zijn bewegingen zijn gevoelens, innerlijke gesteldheid, gedachten of indrukken uit.

58 De leerling gebruikt lichaamstaal als communicatiemiddel.

geeft via zijn bewegingen een verstaanbare boodschap.

danst vanuit de eigen ik-ervaring, bouwt op muziek een eigen danstaal op.

8.2.2 Gezonde en veilige levensstijl

Fitheid

59 De leerling ontwikkelt uithouding, kracht, lenigheid, snelheid en spierspanning om de motorische competenties te bereiken en te behouden.

behoudt en onderhoudt zijn natuurlijke lenigheid.

60 De leerling heeft notie over eigen constitutie (houdings- en bewegingsbewustzijn) en ontwikkelt een correcte lichaamshouding.

wendt in diverse spelsituaties de nodige kracht aan om het eigen lichaamsgewicht en kind-aangepast spelmateriaal te verplaatsen en te dragen.

61 De leerling herkent vemoeidheidsverschijnselen en beseft het belang van opwarming voor en het tot rust komen na fysieke activiteiten.

transpireren, verhoogde hartslag, versnelde ademhaling als normaal beschouwen na een inspanning.

62 De leerling kent de mogelijkheden om buiten de les Lichamelijke Opvoeding een voorkeursport te beoefenen.

sportclub, schaatsbaan, zwembad.

Verantwoord en veilig bewegen

63 De leerling kent elementaire regels om zichzelf en anderen te beschermen en past ze ook toe.

signaleert aan anderen dat hij zichzelf bezeerd heeft, zich niet goed voelt of ziek is.

herkent hulpbehoevende situaties.

64 De leerling beheerst zijn impulsiviteit in bewegingssituaties.

denkt na over de mogelijke gevolgen van zijn daden, vooraleer hij tot actie overgaat.

65 De leerling beweegt zich veilig in zijn leefomgeving.

leeft de veiligheidsafspraken na.

66 De leerling herkent gevaarlijke situaties en reageert gepast.

kent de gevaren en risico's van bewegingssituaties en kan deze inschatten en signaleren.

8.2.3 Zelfconcept en sociaal functioneren
Zelfconcept
Positieve bewegingsgezindheid

67 De leerling leeft zich uit in spel en beweging.

is speels bezig met de eigen beweging en lichamelijkheid en vindt er plezier in.

68 De leerling toont belangstelling om diverse nieuwe bewegingssituaties te verkennen.

spontaan nieuw bewegingsmateriaal verkennen zoals een schommel, een trampoline.

69 De leerling is bereid zich in te zetten voor een bewegingsopdracht, de opdracht vol te houden en af te werken.

het aantal afgesproken oefenbeurten uitvoeren, ook al gaat het niet zo goed.

Positief en realistisch zelfbeeld

70 De leerling voelt zijn eigen mogelijkheden en begrenzingen aan.

toont in zijn (experimenteer)gedrag dat hij de eigen mogelijkheden en begrenzingen aanvoelt.

toont een vertrouwdheid met de eigenheid van het lichaam.

71 De leerling heeft voldoende zelfvertrouwen en durf.

aanvaardt zijn beperkingen en problemen op lichamelijk of motorisch vlak.

beoordeelt zijn bewegingsprestaties door deze te vergelijken met eigen prestaties in het verleden (en niet door te vergelijken met wat anderen presteren).

72 De leerling streeft ernaar zijn motorische en lichamelijke capaciteiten maximaal te ontplooien.

is trots op zijn bewegingsprestaties en zijn inzet.

probeert actief te werken aan zijn zwakke punten.

Zich motorisch en emotioneel op een aanvaardbare wijze uiten

73 De leerling durft de eigen bewegingsvormen en behendigheden op een sociaal aanvaardbare wijze tonen.

spontaan de eigen behendigheid laten zien.

74 De leerling toont een persoonlijke stijl op een sociaal aanvaardbare wijze.

tonen hoe een beweging inspanning kost en plezier verschaft.

Sociaal functioneren

75 De leerling geeft anderen ruimte om te spelen zodat iedereen zinvol kan deelnemen aan een spel.

houdt in bewegingssituaties respectvol rekening met de veiligheid en de vermogens van andere leerlingen en past zijn handelingen aan.

76 De leerling neemt deel aan bewegingsactiviteiten in een geest van fairplay.

is bereid tot medewerking en samenwerking met alle medeleerlingen zonder onderscheid van geslacht of etnische origine.

77 De leerling heeft respect en draagt zorg voor materiaal en kleding.

haalt kind-aangepast materiaal uit en bergt het weer op de afgesproken plaats op.

gebruikt materiaal op de geëigende manier.

78 De leerling volgt binnen een eenvoudige spelvorm één tot twee spelregels op.

rekening houden met een afspraak rond het start- en eindsignaal.

79 De leerling gaat spontaan over tot het maken van eenvoudige afspraken binnen het functioneren in subgroepjes.

tijdens het vrije spel aan een speeltuig maakt een kleine groep een afspraak rond de gekozen bewegingsvorm.

naar boven