[an error occurred while processing this directive]


 

Informatiemap BuBaO: deel 5: buitengewoon onderwijs type 7

11 Leergebied muzische vorming

11.1 Kerngedachten

Voor dit leergebied worden de ontwikkelingsdoelen en eindtermen van het gewoon basisonderwijs overgenomen. Toch werden nog enkele type-eigen doelen voor de leerlingen met een auditieve beperking toegevoegd. Uiteraard zijn deze ook waardevol voor horende kinderen of voor de slechthorende kinderen die in het gewoon onderwijs les volgen.
Kinderen zoeken naar tekens om hun relatie tot de werkelijkheid te verduidelijken: ze bepalen een code met stippen, vlekken, krabbels, schreeuwen. Spontaan laten zij hun voorkeur blijken voor bepaalde tekens. De speelse uitdrukking met eigen tekens vinden we terug in de beeld-, klank-, lichaams-, woord-, kunst- en mediataal.

Kinderen communiceren met tekens, gebaren, bewegingen, kleuren, vormen, klanken en geluiden die door henzelf of anderen zijn bedacht om impressies te vertalen, te herkennen en te begrijpen. Muzisch zijn, als middel om te communiceren en zich uit te drukken, evolueert samen met het denken van de kinderen. Door snelle veranderingen in hun denken zullen hun mededelingen duidelijker worden, hun manier van uitdrukken rijker en hun nauwkeurigheid groter.
Muzische vorming reikt kinderen mogelijkheden aan om hun leefwereld te begrijpen. Ze maakt kinderen bewust van hun eigen bekwaamheden. Ze geeft hen vreugde en plezier in zelfexpressie en verruimt hun vaardigheden. Hierbij worden waarden afgetast, verbeelding en creativiteit gekoesterd, technische inzichten verworven. Deze waarden zullen ze zelf vanuit hun persoonlijke, kritische betrokkenheid evalueren. Zo ontwikkelen ze een esthetische dimensie. Via muzisch handelen ontwikkelen zij met andere woorden een kritische houding en een persoonlijke smaak.

Als kinderen vertrouwd raken met het muzisch handelen van zichzelf en van leeftijdgenoten, betekent dit een stimulans om zich spontaan in te leven in cultuur en in de wereld van de kunst. Door ervaringen met de beeld- en de klanktaal kunnen zij alert omgaan met de media.
Muzische vorming speelt dus een belangrijke rol in het ontwikkelingsproces van alle kinderen, niet enkel op het gebied van kennis en vaardigheden, maar ook op het vlak van de attitudes. Groeien in muzisch zijn is een doorlopend proces. Net zoals jonge kinderen een steeds ruimere bewustwording ontwikkelen van hun omgeving evolueren zij ook op muzisch gebied.

11.1.1 Domein beeld

De kinderen realiseren de kansen om met de beeldtaal nieuwe beelden te verzinnen, te maken en te vormen. Zij interpreteren en evalueren deze nieuwe beelden. Zo verwerven ze inzicht in beeldende processen, materialen en technieken. Ze zijn in staat die te toetsen aan kunst, het werk van vormgevers en kunstenaars. Het onderwijs in het domein "beeld" omvat hier de beeldende signalen in hun omgeving en in de kunstzinnige wereld.

11.1.2 Domein muziek

De kinderen nemen actief deel aan het maken, het beluisteren, het reageren op en het zelf samenstellen van klanken en geluiden. Hun bekwaamheden op muzikaal gebied zijn sterk afhankelijk van hun mogelijkheden om geluid te beleven. Indien mogelijk experimenteren zij met klank en geluid en verwerven zo de nodige vaardigheden. Ze toetsen hun uitingen aan de reële wereld van de muziek: ze beluisteren opnames, volgen een concert, voeren een gesprek met een muzikant en leren instrumenten kennen.
Het onderwijs in het domein "muziek" onderzoekt het muzikale in de wereld en de muzikale beleving.

11.1.3 Domein drama

De kinderen realiseren hun kansen om door taal ideeën en gevoelens over te brengen met de expressie van de stem of het gebaar en de bewegingen in reële of verzonnen situaties. Daardoor onderzoeken zij vaardigheden en technieken om de ideeën en gevoelens maximaal te uiten. Zij toetsen hun uitingen aan de reële wereld van drama, toneel, voordracht, film, poppentheater. Het onderwijs in het domein "drama" legt accenten op de wereld van de podiumkunsten en de dramatische spelvormen.

11.1.4 Domein beweging

De kinderen passen de expressieve waarde van dans en beweging toe met hun eigen lichaamstaal en vergelijken haar met de reële wereld van beweging, dans en ballet. Het onderwijs in het domein "beweging" opent de weg naar de wereld van dans en van de lichaamstaal en van beheerst bewegen.

11.1.5 Domein media

De kinderen krijgen de kans om audiovisuele boodschappen en signalen te selecteren, te onderscheiden en te overwegen. Zij begrijpen en interpreteren de communicatiemiddelen en hun samenstellingen van beeld en geluid. Zij realiseren de mogelijkheden om zelf met fototoestel, videocamera, microfoon, cassetterecorder te communiceren en te reflecteren over de opname. Het onderwijs in het domein "media" verwijst naar de audiovisuele boodschappen in hun omgeving en naar de mediawereld.

11.1.6 Toegevoegde doelen

De toegevoegde doelen gaan over de eigen vormen van artistieke expressie van Doven. Een ander aandachtspunt is het aangepast gebruik van media bij kunstbeleving en het omzetten van expressie in Gebarentaal. Er wordt ook aandacht besteed aan de Dovencultuur in zijn totaliteit.

11.2 Ontwikkelingsdoelen muzische vorming

11.2.1 Beeld

1 De leerling staat open voor verschillende vormen van beeldende kunst en ontwikkelt (d.m.v. kunst- en beeldbeschouwing) een persoonlijk waardeoordeel over beelden en beeldende kunst van vroeger en nu en van verschillende culturen.

graag deelnemen aan culturele activiteiten: toneel, filmvoorstelling, museumbezoek, bezoek aan een kunstenaarsatelier, een tentoonstelling, culturele wandelingen.

bij een museumbezoek zijn voorkeur verwoorden voor bepaalde werken.

2 De leerling doet impressies op door betasten en voelen (tactiel), door kijken en zien (visueel), hij verwerkt deze impressies en praat erover.

onderscheidt materialen door exploreren en experimenteren:

  • de eigenschappen van materiaalsoorten zoals karton, papier, textiel onderzoeken, vergelijken en verwerken.
  • ontdekken en ervaren van de expressieve eigenschappen van allerlei materiaal.

3 De leerling herkent, begrijpt, interpreteert en staat kritisch tegenover beeldinformatie.

etalages, tv, reclame of affiches begrijpen en kritisch benaderen.

stelt zich voor hoe een kunstenaar werkt.

4 De leerling vindt plezier en voldoening in het beeldend vormgeven en geniet van wat beeldend is vormgegeven.

geconcentreerd werken aan het bouwen van een zandkasteel, het maken van een tekening voor papa.

eigen werk inkaderen, eigen werk ophangen, trots een eigen creatie aan anderen tonen.

graag kijken naar mooie dingen zoals mode, meubels, tuinen, huizen, kunstwerken .

5 De leerling vindt een oplossing voor problemen waarmee hij geconfronteerd wordt bij het beeldend vormgeven. Hij past technieken toe en hanteert gereedschappen en materialen om beeldend vorm te geven op een manier die hem voldoet.

afvragen hoe en waarmee je beeldend zal werken.

door mengen bepaalde kleuren en kleurtonen bekomen.

door scheuren, zagen, plooien, snijden, binden, vlechten, boren, problemen van schikking en compositie, licht en donker, contrast, vorm, evenwicht en stabiliteit... oplossen.

6 De leerling geeft tactiele, visuele impressies, ervaringen, gevoelens en fantasieën op een beeldende manier weer.

een persoonlijke ervaring beeldend weergeven door te schilderen, te tekenen, te stempelen of te boetseren, te timmeren, te bouwen, te fotograferen, een video te maken .

11.2.2 Muziek

7 De leerling doet muzikale impressies op uit de geluidsomgeving met aandacht voor enkele kenmerken van de muziek :

  • klankeigenschap
  • functie en gebruikssituatie.

op verschillende radiozenders afstemmen en luisteren naar het gevarieerd aanbod.

aandacht hebben voor langzaam- snel, klankkleur, hoog- laag, sterk- zacht.

8 De leerling improviseert en experimenteert, test verschillende klankbronnen uit op hun klankwaarde en maakt er gebruik van in een muzikaal (samen)spel.

experimenteren met muziekinstrumenten, zelfgemaakte instrumenten, voorwerpen of met de eigen stem.

sfeerverklanking bij een gedicht of geluidsnabootsing van dieren, van onweer, van een geluidslandschap zoals het bos of de straat.

9 De leerling staat open voor hedendaagse muziek, muziek uit andere tijden, andere landen en culturen.

nagaan hoe hetzelfde kinderlied klinkt in andere talen en culturen.

luisteren naar gevarieerde vormen van muziek.

10 De leerling geniet van zingen en musiceren en gebruikt dit als impuls voor nieuwe muzikale spelideeën of andere aanverwante expressiewijzen.

ritme, maat en maataccent uitvoeren bij gekende liederen en muziekfragmenten.

elementaire vaardigheden nastreven in het musiceren met een muziekinstrument dat de voorkeur geniet zoals slagwerk, fluit, xylofoon, gitaar, keyboard.

11 De leerling praat vanuit het eigen muzikaal aanvoelen kritisch over het zingen en het musiceren van zichzelf en van anderen.

zich vragen durven stellen over de uitvoering van zelfgemaakte of beluisterde muziek.

11.2.3 Drama

12 De leerling geniet van een gevarieerd aanbod van voor hem bestemde culturele activiteiten.

geniet van prent- en kijkboeken.

geniet van een tekenfilm, een kinderprogramma op tv of video.

beleeft plezier aan toneelvoorstellingen, poppentheater, film, ballet.

13 De leerling neemt spelvormen waar en ziet in dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten.

kijkt en luistert naar fantasiespel, jabbertalk, poppenspel, schimmenspel.

14 De leerling luistert geconcentreerd naar een gesproken tekst (verteld of voorgelezen) en geeft die mondeling, schriftelijk, beeldend of dramatisch weer.

de verschillende personages onderscheiden.

een verhaal in gebarenspel weergeven.

15 De leerling hanteert spelvormen in een sociale en maatschappelijke context.

sociale situaties bedenken en spelen om ze te onderzoeken en te veranderen.

multiculturele samenleving, antiracisme, verslaving, egoïsme... uitbeelden, spelen.

16 De leerling uit ervaringen, gevoelens, ideeën, fantasieën, gedachten in spel.

lichaamshoudingen en bewegingen van personages, dieren, ... uit een verhaal, een gedicht, ... uitbeelden in slow-motion of standbeeldvorm.

moedertje en vadertje spelen, een vakantiebelevenis naspelen, een probleemsituatie spelen.

17 De leerling ontwikkelt een aan de speelsituatie aangepaste en aangename spreektechniek (articulatie, adembeheersing, tempo, toonhoogte) en improviseert in verschillende verbale en non-verbale spelvormen.

als de leerling speelt dat hij boos is, roept hij heel luid; als hij speelt dat hij tegen een baby praat, spreekt hij stilletjes.

individueel of in groep bepaalde menselijke activiteiten i.v.m. werk, ontspanning uitbeelden.

18 De leerling geniet van, praat over en staat kritisch tegen het eigen spel en dat van anderen, de keuze van spelvormen, onderwerpen, de beleving.

vreugde scheppen in zijn fantasiespel.

graag toeschouwer zijn bij het fantasiespel van klasgenoten.

kritisch terugkijken op de hoorbaarheid, de verstaanbaarheid en het woordgebruik van eigen uitingen of uitingen van anderen.

11.2.4 Beweging

19 De leerling geniet van lichaamstaal, beweging en dans.

plezier beleven aan het trekken van gezichten voor de spiegel.

een dansgroepje vormen met enkele leeftijdsgenootjes.

kijken naar dansen, bewegingsexpressie uit eigen en andere culturen (Indische tempeldans, ballet, video...).

20 De leerling bouwt een eenvoudig bewegingsverhaal op met als vertrekpunt iets wat gehoord, gezien, gelezen, gevoeld of meegemaakt wordt.

een situatie uitbeelden: wandelen door de natuur, inkopen doen in het warenhuis, een popster zijn, de wind of regen dansen, een gevoel van boosheid, blijdschap door bewegingen uiten.

bewegingen bedenken bij het opvangen van geluiden en gebaren.

21 De leerling werkt samen met anderen

  • om een eenvoudig dansverloop op te bouwen;
  • om al improviserend te reageren op elkaars beweging.

samenwerken en overleggen met anderen om een bepaald onderwerp te dansen, en daarbij afspraken maken over de verschillende bewegingen die gevoelens uiten.

zich door anderen laten leiden, deelnemen aan spiegelspelletjes.

22 De leerling beweegt op een creatieve manier en bespeelt daarbij één of meerdere basiselementen van de beweging:

  • tijd;
  • kracht;
  • ruimte;
  • lichaamsmogelijkheden.

bewegingen van vissen, grote vogels, kikkers, een vliegtuig, een trein, een vallend pluimpje ... uitbeelden.

maakt gebruik van detail- en totaalbeweging, allerlei vormmogelijkheden van het lichaam, verplaatsing door ruimte, beweging op de grond, in het middenvlak en hoog in de lucht, afwisselend in tempo, ritme en kracht van de beweging.

23 De leerling ontwerpt nieuwe dansen met eenvoudige passen en figuren.

zelf een dansje ontwerpen voor een klasfeest, bosklassen, afscheid van de basisschool.

24 De leerling bespreekt kritisch het inoefenen, de voorbereiding, het aanwenden van de lichaamstaal en het uitvoeren (vertoning), door hemzelf en anderen.

een video-opname van eigen voorstelling bespreken in een klasgesprek.

11.2.5 Media

25 De leerling neemt beeldsignalen waar en doorzoekt en herkent opvallend goede en minder geslaagde dingen.

een persfoto beoordelen aan de hand van eenvoudige criteria: zoeken bij welk artikel een bepaalde foto hoort.

26 De leerling ervaart dat een visueel beeld al dan niet vergezeld van een nieuw geluid steeds een nieuwe werkelijkheid kan oproepen.

met een cassette steeds naar andere geluiden zoeken om een prent, een afbeelding of een zelfgemaakte tekening een andere betekenis te geven.

27 De leerling wijst soorten van eenvoudige hedendaagse audiovisuele opnamen- en weergavetoestellen (informatiedragers) aan benoemt ze en bedient ze creatief.

bedenken hoe en waarom radioprogramma's kunnen ontvangen worden, hoe een zendstation werkt, waarvoor een antenne dient.

28 De leerling gebruikt een eigen audiovisuele taal en kent het massale audiovisuele aanbod een relativerende plaats toe.

een eenvoudige reclamecampagne opbouwen voor het schoolfeest.

niet al zijn vrije tijd besteden aan tv-kijken.

29 De leerling herkent, onderzoekt en vergelijkt eenvoudige audiovisuele informatie uit de eigen belevingswereld.

vaststellen hoe de massamedia omgaan met het doorgeven van informatie, ideëen, meningen.

11.2.6 Attitudes

30 De leerling ontdekt blijvend nieuwe dingen uit zijn omgeving.

spontaan een eenvoudig muziekinstrument uitproberen.

ontdekken dat een dia een andere sfeer kan scheppen indien er een (nieuw) geluid wordt aan toegevoegd.

31 De leerling kijkt en luistert zonder vooroordelen naar kunst.

zonder vooroordelen kijken en luisteren naar een toneelvoorstelling, film, beeldhouwwerk, dans en daarbij de positieve en/of negatieve elementen aangeven.

32 De leerling geniet van het muzisch handelen waardoor zijn expressiemogelijkheden verruimen.

plezier beleven in het samen creëren van een expressieve dans of een liedje.

33 De leerling vertrouwt op zijn expressiemogelijkheden en durft eigen creatieve uitingen tonen.

een tekening, een dansje of een toneelstuk maken zonder constant te vragen of het wel goed is.

durven "sluipen" als een kat.

in een persoonlijke stijl een ervaring durven uitbeelden.

34 De leerling betoont respect voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en de andere culturen.

openstaan voor de dansexpressie, de tekeningen, verbale uitingen van een klasgenoot uit een vreemd land.

11.2.7 Toegevoegde doelen

1 De leerling maakt kennis met de eigen vormen van artistieke expressie.

werken van dove kunstenaars.

vormen van artistieke expressie in Gebarentaal.

2 De leerling ervaart beeldende kunst en staat stil bij het belang van het tactiele en het visuele voor doven.

hoe de dove kunstenaars het tactiele en visuele benadrukken in hun werk.

3 De leerling voelt muziek aan, ervaart en kijkt naar muzikanten en kunstenaars die werken met muziek en reflecteren over hun eigen muziekbeleving en de verschillen met de muziekbeleving van horenden.

muziek op verschillende manieren toegankelijk maken:

  • voelen: versterking van bassen, gebruik van trillingen;
  • muziek tolken naar gebarentaal.

kijken naar opnames van concerten, hoe horenden op muziek reageren.

4 De leerling kijkt geconcentreerd naar een vertelde tekst en geeft die in Gebarentaal, schriftelijk, beeldend of dramatisch weer.

onderscheidt verschillende personages in een verhaal.

vindt de verhaallijn.

5 De leerling bekijkt en ervaart Gebarentaaltheater en Gebarentaalpoëzie en uit ervaringen, gevoelens, ideeën en fantasieën in spel.

maakt kennis met verschillende manieren waarop ideeën en gevoelens geuit worden.

grote gebaren: kracht, boosheid.

kleine gebaren: tederheid

6 De leerling bekijkt en ervaart films en videokunst met en door doven en uit zichzelf creatief in spel.

“Children of a lesser God”

“Jenseits der Stille”.

7 De leerling reflecteert over de toegankelijkheid van de media voor doven, het eigen mediagebruik en de beeldvorming op doofheid in de media en kan omgaan met ondertiteling op tv.

nadenken over hoe een deel van de media toegankelijk gemaakt worden.

inzien hoe over doven en slechthorenden wordt gesproken in krantenartikels.

naar boven