[an error occurred while processing this directive]


 

Informatiemap BuBaO: deel 5: buitengewoon onderwijs type 7

8 Leergebied sociaal-emotionele ontwikkeling

8.1 Kerngedachten

Sociale vaardigheden en beheersing van emotionaliteit zijn competenties die iemand moet beheersen om op een efficiënte en opbouwende wijze deel te nemen aan het sociale leven, zowel op maatschappelijk als op interpersoonlijk en familiaal vlak. Moeilijkheden op persoonlijk of maatschappelijk vlak gaan vaak samen met het ontbreken van voldoende sociale bagage om in diverse situaties op een bevredigende wijze te functioneren. Tijdens hun sociaal-emotionele ontwikkeling verwerven kinderen inzichten, vaardigheden en attitudes zonder dat deze expliciet worden aangeleerd. Dit leren gebeurt informeel en vanzelfsprekend, op basis van ervaringen die kinderen opdoen thuis, bij familie, in de buurt en in de klas. Het is de taak van het onderwijs om op deze basiservaringen verder te bouwen en de ontwikkeling van een aantal sociale vaardigheden en inzichten intentioneel te ondersteunen.

Vele auditief beperkte kinderen vertonen ontwikkelingsproblemen op sociaal - emotioneel gebied. Gevolgen van eigen gedrag voorzien, doordacht handelen, zich inleven in de gevoels- of gedachtewereld van een ander, initiatief nemen, (sociale) problemen oplossen, flexibel en genuanceerd omgaan met sociale regels, waarden of normen, zijn ontwikkelingstaken die vele dove kinderen moeilijker dan horende leeftijdgenoten realiseren. Soms leidt de combinatie van ontwikkelingsproblemen met verwenning, verwaarlozing, bijkomende handicaps of neurologische problemen tot echte gedrags- of emotionele problemen. De kinderen of de omgeving ervaren het sociaal-emotioneel functioneren dan als problematisch.

8.1.1 Beperkt taalbezit en beperkte communicatiemogelijkheden

De taal- en de communicatiemogelijkheden bij het kind en in de omgeving hebben een invloed op de informatie die het kind in functie van het sociaal-emotionele ontwikkelingsproces krijgt.
Een horend kind zoekt in de interactie met zijn ouders naar veiligheid en ordening in zijn leefwereld en naar duidelijkheid en nuancering van sociale regels. Het kind ordent zelf informatie en geeft die een juiste plaats. Voor dove en slechthorende kinderen met horende ouders is dit vaak niet mogelijk. Hun interactie wordt inhoudelijk bemoeilijkt door communicatieproblemen. Deze communicatieproblemen worden veroorzaakt doordat de gesproken taal van de ouders niet voldoende toegankelijk is voor het kind en ook doordat de ouders meestal de voor het kind wel optimaal toegankelijk visueel-gestuele communicatievormen niet kennen.

8.1.2 Onmogelijkheid verbale informatie informeel op te vangen

Dagelijkse schijnbaar banale interacties hebben een grote waarde in het perspectief van de sociaal-emotionele ontwikkeling. Deze interacties verlopen spontaan, mensen zijn ongedwongen en open in 'gesprek'. Vaak wordt in dergelijke interacties informatie opgevangen zonder dat die informatie gericht voor een bepaalde persoon bestemd is. Het dove kind kan dit soort gesprekken tussen derden onmogelijk volgen. In de praktijk worden deze gesprekken ook niet of nauwelijks voor het dove kind vertolkt. Incidenteel leren, ook over het omgaan met gevoelens, is voor veel dove kinderen niet mogelijk, omdat de communicatie van derden in gesproken taal niet toegankelijk is. Dit probleem doet zich voor in elk horend familiesysteem met een doof kind, ongeacht de gebruikte communicatiewijze. Het is immers niet mogelijk het hele familiesysteem volledig af te stemmen op het persoonlijk sociaal netwerk van het dove kind.

8.1.3 Andere leefsituatie, andere verwachtingspatronen

De opvoeding- en ontwikkelingssituatie van het dove en slechthorende kind is complex. Naast de ouders en de school zijn er ook opvoeders, paramedici, ouderbegeleiders, orthopedagogen en psychologen bij betrokken. Het kind wordt intens individueel begeleid en aangemoedigd voor elke stap voorwaarts. Daardoor heeft het kind met gehoorproblemen vaak een meer beschermende maar ook afschermende omgeving. Omwille van de beperkingen door de gehoorstoornis, het minder thuis zijn, of het ontbreken van veelvuldige contacten met leeftijdsgenoten is het moeilijker om relaties in de buurt te ontwikkelen. Dit is zeker zo voor kinderen in het BuO. Maar ook dove en slechthorende kinderen die in het gewoon onderwijs in de buurt naar school gaan, kunnen gelijkaardige problemen hebben. De tijd die ze meer moeten besteden aan studie, aan paramedische behandelingen en aan onderwijskundige ondersteuning, hebben ze minder voor de leeftijdgenoten in de buurt. Deze situatie kan het sociaal isolement versterken. Verder kunnen factoren als overbescherming, afhankelijkheid, onaangepaste verwachtingspatronen en eenzijdige identificaties de ontwikkeling van adequaat sociaal vaardig gedrag bemoeilijken.

8.1.4 Anders in de wereld staan

Het dysfunctioneren van een zintuig heeft een invloed op de wijze waarop de persoon in de wereld staat. Het gehoor is in staat auditieve informatie van op een vrij grote afstand op te vangen. Het gehoor is samen met de visus een afstandszintuig. Afstandszintuigen zijn bij uitstek waarschuwingszintuigen. Het gehoor bestrijkt zelfs een veld van 360 graden en is in staat informatie door te geven in het donker of door muren heen. In die zin is het gehoor misschien wel het zintuig dat het meest bijdraagt tot ons veiligheidsgevoel. Het waarschuwt ons en laat ons toe onze aandacht te richten. Situaties worden vaak via het gehoorzintuig 'aangekondigd'. Bij dove kinderen gebeuren de dingen meer onaangekondigd en wordt de omgeving minder voorspelbaar en controleerbaar. Daardoor zijn vele gebeurtenissen plots en onverwacht, waardoor het kind impulsief reageert.

8.1.5 Ondersteuning van sociale netwerken

Rol van het gezin

Het gezin en de directe omgeving spelen een belangrijke rol bij de sociaal-emotionele ontwikkeling en persoonsvorming van het kind.
Specifieke moeilijkheden kunnen zijn:

  • het omgaan met het anders zijn;
  • het gevaar van verwenning of verwaarlozing;
  • onvoldoende kwalitatief rijke interacties met het dove en slechthorende kind;
  • de voor het gezin onbekende of onbereikbare 'Dovencultuur'.

Kans op sociale inclusie ondanks beperkte interactie

Het ontwikkelings-, opvoedings- en onderwijsleerproces is bij horende kinderen vooral gebaseerd op verbale interactie tussen volwassenen en jongeren, tussen de jongeren onderling. Dove en slechthorende leerlingen hebben vaak nauwelijks toegang tot spontane interacties tussen horende personen. Anderzijds hebben horende begeleiders nauwelijks toegang tot de spontane interacties in gebarentaal tussen dove en slechthorende jongeren. Binnen elk netwerk van relaties waarin dat kind functioneert is het nodig te zoeken naar een optimaal evenwicht en afstemming tussen het functioneren van het netwerk en de noden van het dove en slechthorende kind. Zo krijgt het kind optimale kansen tot sociale inclusie en tot verbreding van zijn ervaringsbasis.

Evenwicht tussen netwerken

Het schoolteam dient oog te hebben voor een groeibevorderend en perspectief-biedend evenwicht tussen de verschillende netwerken waarbinnen het kind functioneert:

  • het gezin (ouders, broers, zussen);
  • de familie;
  • de buurt;
  • contacten met dove en horende leeftijdgenoten;
  • contacten met d/Dove volwassenen.

8.1.6 Domeinen

In de sociaal-emotionele ontwikkeling worden verschillende ontwikkelingsaspecten onderscheiden. Er zijn aspecten van de dynamisch-affectieve ontwikkeling met name de zelfwaardering en attributie, de motivatie en de zelfcontrole. Er zijn ook aspecten van de sociale cognitie of sociaal-cognitieve vaardigheid, met als onderdelen de "Theory of Mind", perspectiefneming en sociaal-cognitieve probleemoplossing. Ten slotte zijn er de aspecten van sociale vaardigheid en sociale competentie. Meer uitleg hierover vindt u op de website bij de ontwikkelingsdoelen sociaal-emotionele ontwikkeling voor leerlingen met leerstoornissen en vindt u op bladzijde 152 van de map.

Slechthorende of dove leerlingen moeten niet enkel een realistisch zelfbeeld hebben. Ze moeten bovendien trachten een evenwicht te vinden. Een evenwicht tussen zich als dove of slechthorende inspannen om maximaal betrokken te zijn en de verwachting dat de omgeving zich inspant om met hem rekening te houden. Dit evenwicht wordt bepaald door de aard van de situatie, de mogelijkheden en beperkingen van de dove, de slechthorende en de horende persoon.

8.2 Ontwikkelingsdoelen sociaal-emotionele ontwikkeling

8.2.1 Dynamisch-affectieve ontwikkeling

Zelfwaardering

1 De leerling weet wat hij zelf al kan.

heeft inzicht in zijn auditieve beperking.

2 De leerling leert omgaan met regelmatig terugkerende gevoelens van onmacht.

beschouwt een net haalbare taak als een uitdaging en niet als een bedreiging.

3 De leerling aanvaardt zijn beperkingen, wil zich inzetten om ze te verbeteren.

zoekt bij een fout naar de oorzaak en naar waar hij in de toekomst op moet letten om een fout te vermijden.

4 De leerling toont in concrete situaties voldoende zelfvertrouwen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen.

houdt er rekening mee dat je goed kan zijn in één domein, maar dat dit niets zegt over je sterkte of zwakte in andere domeinen.

5 De leerling is zich bewust van zijn eigenheid als individu.

volgt bij een mogelijkheid tot kiezen zijn eigen voorkeur.

6 De leerling stelt veranderingen bij zichzelf vast en waardeert dit als vooruitgang.

ontwikkelt eigen voorkeuren en interesses.

7 De leerling kiest werkpunten om zijn zelfontplooiing te bevorderen.

beschouwt iets nieuws als een kans om bij te leren.

8 De leerling gaat na welk zijn aandeel is, zowel in zijn successen als zijn mislukkingen.

leert beoordelen welk soort zaken hij aankan en waarmee hij moeilijkheden heeft.

9 De leerling vertoont voldoende zelfvertrouwen om te leren.

gaat om met nieuwe, complexe of moeilijke taken.

10 De leerling heeft inzicht in de sociale en emotionele consequenties van zijn auditieve beperking.

kent de mogelijkheden van hulpmiddelen.

weet waar hij hulp nodig heeft.

11 De leerling ontwikkelt een realistisch beeld van zijn positie en voorkeur bij contacten met horenden, slechthorenden en doven.

accepteert hulp.

vraagt om informatie over apparatuur en de opvolging daarvan.

Motivatie

12 De leerling heeft zicht op de zin van aangeboden taken.

vraagt zich af waarvoor het geleerde nuttig kan zijn en kijkt daarbij verder vooruit in de tijd.

13 De leerling neemt verantwoordelijkheid op voor zijn gedrag.

formuleert zelf een doel.

stuurt zijn gedrag gericht naar dat doel.

14 De leerling staat open voor uitdagingen en heeft zin voor initiatief.

is intrinsiek gemotiveerd, leergierig en leerbereid.

15 De leerling voltooit een begonnen taak met de nodige doorzetting.

evalueert zijn doel en stuurt het bij indien het niet haalbaar is.

16 De leerling reageert adequaat op mislukkingen en successen.

legt een verband tussen zijn mislukken en zijn inspanning en zoekt hoe hij in de toekomst zijn inspanning kan verbeteren.

Zelfcontrole

17 De leerling legt een verband tussen situaties, gedachten en gevoelens.

herkent lichamelijke signalen van sterk opkomende emoties.

18 De leerling herkent situaties als bedreigend omdat ze hinderlijke of moeilijk controleerbare gevoelens oproepen of kunnen leiden tot oncontroleerbaar gedrag.

hij gebruikt zelfverbalisaties waardoor hij rustig wordt en meer greep krijgt op zijn emoties.

19 De leerling uit zijn gevoelens op een voor hemzelf en zijn omgeving aanvaardbare wijze.

geeft aan wat hij in het contact met anderen prettig of minder prettig vindt.

8.2.2 Sociale cognitie

Kennis van gevoelens en gedachten van zichzelf en de andere

20 De leerling herkent bij zichzelf positieve en negatieve emoties en basisgevoelens.

fijn-niet fijn, verdriet, blijdschap, angst, boosheid.

21 De leerling legt het verband tussen gevoelens, bijhorende gedachten en aansluitend gedrag.

herkent bij zichzelf behoeften, verlangens en gevoelsuitdrukkingen en handelt in functie daarvan.

22 De leerling drukt eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waardering uit.

in niet- conflictgeladen situaties.

in conflictgeladen situaties.

23 De leerling beschrijft wat hij voelt en doet in een concrete situatie en illustreert dat zowel zijn gedrag als zijn gevoelens situatiegebonden zijn.

hij illustreert dat wat hij doet niet steeds overeenkomt met wat hij voelt.

houdt er rekening mee dat eenzelfde situatie op verschillende momenten verschillende gevoelens kan oproepen.

24 De leerling herkent gevoelens bij de ander en let daarbij op diens lichaamstaal.

houdt er rekening mee dat eenzelfde situatie bij verschillende mensen verschillende gevoelens kan oproepen.

25 De leerling leert rekening houden met de gevoelens, gedachten of bedoelingen van een ander.

verplaatst zich in gevoelens van een ander en geeft aan waarom de ander die gevoelens heeft.

26 De leerling ziet verbanden tussen bepaalde behoeften/verlangens en bepaalde oplossingen.

geeft aan hoe gevoelens van verschillende personen in een sociale situatie met elkaar samenhangen.

27 De leerling herkent in concrete situaties verschillende manieren van omgaan met elkaar, praat erover en geeft aan dat deze op elkaar inspelen.

erkent in eigen gedrag en dat van anderen patronen van aanvallend of verdedigend reageren, leiding nemen of leiding aanvaarden, hulp bieden of hulp vragen.

Sociale probleemoplossing

28 De leerling herkent en benoemt een sociaal probleem.

een probleem identificeren, formuleren en signaleren.

29 De leerling zoekt naar de mogelijke oorzaken van een sociaal probleem.

interpersoonlijke problemen, motieven van gedragingen, niet houden van beloften en afspraken.

30 De leerling overweegt mogelijke oplossingen voor een sociaal probleem en weegt bijhorende consequenties af.

bedenkt alternatieve oplossingsmogelijkheden en reflecteert over de mogelijke gevolgen voor zichzelf en de anderen.

31 De leerling volgt een plan, om een niet direct bereikbaar doel in het sociale domein te realiseren.

probleemdefinitie, zoeken naar oorzaken, genereren van oplossingen, afwegen van consequenties, kiezen van oplossing, evaluatie van de oplossing.

8.2.3 Sociale Competentie

Ik en de ander

32 De leerling leeft mee met gevoelens en behoeften van anderen en laat dit blijken.

toont medeleven in vreugde en verdriet.

33 De leerling houdt er rekening mee dat mensen kunnen veranderen.

ontwikkelen met de leeftijd, door oefening of door beïnvloeding van anderen.

34 De leerling toont de bereidheid zich te oefenen in omgangswijzen waarin hij minder sterk is.

iets naar voor brengen, de leiding van een groepje op zich nemen, meewerken in een groepsspel.

35 De leerling gaat op een onbevangen en respectvolle wijze om met leeftijdsgenoten.

toont zich bereid bij onenigheid om met elkaar te praten.

36 De leerling stelt zich weerbaar op door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar zijn.

komt op voor zichzelf en anderen.

37 De leerling toont in een eenvoudige conflictsituatie de bereidheid om te zoeken naar een geweldloze oplossing.

geeft zijn visie over het ontstaan van een probleem en mogelijke oplossingen die voor alle partijen aanvaardbaar zijn.

Relatiewijzen

38 De leerling begroet een ander op gepaste wijze.

de ander aankijken, zijn naam noemen en iets ter begroeting zeggen.

39 De leerling vraagt iets op gepaste wijze.

vriendelijk, beleefd en kordaat.

40 De leerling luistert naar de boodschap van een ander.

houdt gepast oogcontact en vraagt uitleg bij onduidelijkheden.

41 De leerling gaat naar anderen toe, legt contact en slaat een praatje.

nodigt iemand uit voor een gebeurtenis of activiteit.

42 De leerling verwoordt een eigen mening.

komt voor zijn mening uit.

43 De leerling neemt het woord in een gesprek of groepsgesprek.

heeft geen spreekangst.

44 De leerling stelt zich op een assertieve wijze voor.

kijkt de ander in de ogen en zegt zijn naam.

45 De leerling geeft de ander de kans en de ruimte om te zijn zoals hij is.

laat de ander uitspreken zonder hem in de rede te vallen.

46 De leerling brengt in omgang met anderen respect en waardering op.

laat een ander eens voorgaan.

47 De leerling brengt zorg op voor iets of iemand anders.

staat een ander in moeilijkheden bij.

48 De leerling vraagt hulp en laat zich helpen.

geniet van wat hem geboden wordt en toont dankbaarheid.

49 De leerling komt regels en afspraken na.

leert samenwerken met anderen.

50 De leerling laat op een sociaal aanvaardbare wijze afkeuring blijken bij onrechtvaardige situaties.

neemt een situatie kritisch waar en verwoordt ze zo dat ze bespreekbaar wordt.

51 De leerling is kritisch en formuleert een eigen mening.

maakt op een beleefde wijze duidellijk wat hij denkt dat hij verkeerd doet en wijst hem op het hinderlijke van zijn gedrag.

52 De leerling stelt zich discreet op.

beluistert kritiek, gaat na of die terecht is of niet en aanvaardt desgevallend die kritiek.

53 De leerling verontschuldigt zich na een begane fout of misstap en aanvaardt een sanctie.

geeft eigen onkunde of gemaakte fout eerlijk toe.

54 De leerling zoekt na een gemaakte fout hoe hij aangerichte schade of aangedaan verdriet kan herstellen.

door het aanbieden van verontschuldigingen, door terugbetaling van aangerichte schade.

55 De leerling wijst op een beleefde manier opdrachten, uitdagingen en vragen af.

indien hij denkt er niet aan te mogen of kunnen voldoen.

56 De leerling communiceert adequaat met anderen naargelang zijn eigen mogelijkheden en die van de ander.

staat open voor verschillende manieren van communiceren.

57 De leerling komt op voor zichzelf door aandacht te vragen voor zijn communicatievorm.

maakt de ander attent op zijn gehoorsmoeilijkheden.

58 De leerling is assertief bij het niet begrijpen.

durft vragen om te herhalen.

59 De leerling initieert aangepast communicatiegedrag bij anderen.

geeft aan dat zijn gesprekspartner zijn gelaat naar hem moet richten en de mond moet vrijhouden.

60 De leerling durft hulpmiddelen in te schakelen.

durft zijn gesprekspartner of leraar te vragen een zender te dragen.

Gespreksconventies

61 De leerling durft in een gesprek aangeven, dat hijzelf aan het woord wil komen.

spreekt duidelijk hoorbaar en met expressiviteit.

62 De leerling gaat na of de ander hem goed begrijpt en of hij de ander wel goed begrijpt.

stelt daar regelmatig vragen over.

63 De leerling geeft de ander ruimte om zich te uiten en is tolerant ten overstaan van een andere mening of reactie.

laat de ander uitspreken en aanvaardt dat die anders reageert dan verwacht.

64 De leerling stemt zijn verbale en non-verbale uitingen op elkaar af.

om zijn verstaanbaarheid te verhogen.

65 De leerling let in een gesprek zowel op de verbale als niet-verbale uitingen van de ander en betrekt ze op elkaar.

om te controleren of hij het juist begrepen heeft.

66 De leerling heeft respect voor uitingen van leeftijdsgenoten uit een andere cultuur.

voor het afwenden van de ogen, het maken van veel begeleidende gebaren.

67 De leerling leeft in functionele situaties een aantal verbale en niet-verbale gespreksconventies na.

actief luisteren en zelf spreken afwisselen.

Leven en samenwerken in groep

68 De leerling leert samenwerken met anderen.

houdt er rekening mee dat verschillende mensen deel uitmaken van verschillende groepen, waarin ze verschillende rollen kunnen vervullen.

69 De leerling geeft bij groepstaken leiding en werkt onder leiding van een medeleerling.

overlegt met anderen naar aanleiding van een groepsopdracht.

70 De leerling kent en begrijpt omgangsvormen, leefregels en afspraken die van belang zijn voor het samenleven in een groep.

geeft van regels en afspraken aan welke hun zin of functie is.

71 De leerling voelt zich mede verantwoordelijk voor de groep en voor wat er in de groep gebeurt.

houdt er rekening mee dat groepsleden van elkaar afhankelijk zijn en elkaar nodig hebben.

72 De leerling heeft aandacht voor de onuitgesproken regels die de interacties binnen een groep typeren en is bereid er rekening mee te houden.

begrijpen dat er verschillen zijn in de wijze waarop bij hen thuis of bij vriendjes de maaltijd verloopt.

73 De leerling werkt samen met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine.

werkt samen met kinderen van andere sociale klassen of andere culturen.

naar boven