| |
Informatiemap BuBaO: deel 5: buitengewoon
onderwijs type 7
13 Leergebied wiskunde13.1 KerngedachtenBasisonderwijs dat voor alle kinderen een grote
zorgbreedte nastreeft, mag niet overladen zijn. Dat geldt ook voor wiskunde.
Een te grote hoeveelheid vakjargon of te veel overdracht van regels, formules
en procedures die kinderen niet begrijpen, kunnen overmatig belasten in de
hand werken. Belangrijk is dat de basisvaardigheden zoals hoofdrekenen, cijferen,
schatten, toepassingen in de dagelijkse realiteit van rekenvaardigheden, praktijkgericht
metend rekenen, ruimtelijke oriëntatie, in ruime mate aan bod kunnen komen.
Ook moet het wiskunde-onderwijs er rekening mee houden dat niet alle kinderen
dezelfde mogelijkheden hebben of even snel ontwikkelen. Er moet bijgevolg
genoeg aandacht en tijd overblijven voor differentiëren en remediëren.
Als we kinderen de tijd geven om via hun eigen wiskundige
activiteit tot inzicht te komen, zullen ze bijna automatisch meer plezier beleven aan wiskunde.
Wil het onderwijs kinderen binnen die snel evoluerende maatschappij zelfredzaam
maken, dan moeten we de nadruk leggen op het ontwikkelen van vaardigheden die
kunnen helpen bij het oplossen van problemen.
In de ontwikkelingsdoelen worden een aantal fundamentele
wiskundige basiscompetenties omschreven. Die moeten kinderen in staat stellen
om in het vervolgonderwijs hun wiskundig leren voort te zetten om later als
volwassenen goed te kunnen functioneren. Voor hoofdrekenen en schatten betekent
dit dat de klemtoon valt op de specifieke aanpak naar automatisering en memoriseren
en het flexibel toepassen van rekenregels en rekentechnieken. Cijferen met
grote getallen wordt minder belangrijk dan een zakrekenmachine hanteren. Ook
moeten kinderen in staat zijn eenvoudige grafieken, tabellen en schema's op
te stellen en te interpreteren.
Wiskundige activiteit wint steeds meer aan
belang in vergelijking met wiskundekennis als een passief beheersen van begrippen
en procedures. Dit houdt in dat kinderen wiskundige kennis verwerven, ontdekken
en voor een deel zelf opbouwen. De kennis wordt voor een deel aangereikt,
de kinderen moeten actief meedenken en vanuit de aangereikte perspectieven
leren "verder denken". Wiskundige vaardigheid moet niet alleen binnen
de wiskundelessen functioneren, maar ook in andere lessen, in de leefwereld
van de kinderen en in de maatschappij waarop ze worden voorbereid. Bijgevolg
zullen de kinderen de band tussen de reële wereld en de wiskundige wereld
ontdekken.
Voor het basisonderwijs is dat: de wiskundige objecten
hanteren, de wiskundige symbolen kennen, relaties leggen tussen wiskundige
begrippen, bewerkingen uitvoeren, regelmatigheden opsporen, meer algemene
denkprocessen en -strategieën op wiskundig materiaal uitvoeren.
Het is belangrijk deze wiskundige activiteiten te
laten starten vanuit "realistische" contexten, waarin we wiskundige
objecten en structuren kunnen herkennen. Daarbij kan een reëel probleem in
een wiskundig probleem worden omgezet door abstractie te maken van de niet-wiskundige
aspecten van het probleem. Daarna kan een wiskundige probleemoplossing in
de realiteit worden geïnterpreteerd.
Bij de formulering van de ontwikkelingsdoelen worden
dan ook drie categorieën doelstellingen opgenomen:
- doelstellingen die fungeren binnen de wiskundewereld;
- doelstellingen die betrekking hebben op denkactiviteiten
die de band vormen tussen wiskunde en realiteit;
- doelstellingen die betrekking hebben op het toepassen
van geleerde begrippen, inzichten en procedures in betekenisvolle situaties.
Dove en slechthorende peuters en kleuters hebben een beperkte woordenschat
voor begrippen zoals lichaam, positie in de ruimte, ordening, relaties, tellen
en figuurlijk taalgebruik. Voor deze begrippen hebben ze wel de psychomotorische
ervaringen, maar de talige component ontbreekt. Bovendien beïnvloedt het ontbreken
van restgehoor en beperkte auditieve oriëntatiemogelijkheid de wijze waarop
het kind de ruimte beleeft en organiseert. Dit uit zich in rekenproblemen.
Voor deze kinderen is ervaringsgericht rekenonderwijs nog meer dan voor anderen
noodzakelijk. Handelend rekenen biedt hiervoor belangrijke ondersteuning.
Vanuit de handelingservaring en door koppeling van handeling aan verwoording
wordt de basis gelegd voor een transparant verwerven van rekentaal. Ook voor
de automatisatie van rekenvaardigheden is taal belangrijk. Leerkrachten moeten
zich ervan bewust zijn dat de auditieve beperking het leerproces kan beïnvloeden.
Dit betekent dat de ontwikkelingsdoelen en eindtermen van het gewoon onderwijs
kunnen gehanteerd worden, maar dat bij de methodisch-didactische uitwerking
voldoende rekening moet worden gehouden met de talige beginsituatie en de
noden van kinderen met auditieve beperkingen.
13.1.1 Domein getallenDit domein is het omvangrijkst. Een aantal ontwikkelingsdoelen
gaan over kennis en inzicht van het begrip hoeveelheid en over de verschillende
mogelijkheden waarop hoeveelheden via getallen worden uitgedrukt. In andere
ontwikkelingsdoelen staat het verwerken van getallen centraal. Naast de traditionele
bewerkingen, zowel voor hoofdrekenen als voor cijferrekenen, komen ook schatten,
rekenen met de zakrekenmachine, verhoudingen en procenten aan bod.
13.1.2 Domein metenMeten is een activiteit met fysische objecten. Heel
concreet dus. Veel meetvaardigheden kunnen ook buiten de schoolmuren aan bod
komen. De eindtermen binnen dit domein hebben betrekking op fysische grootheden
meten, een schaal hanteren, meetkundige grootheden meten, maateenheden hanteren
en aflezen, werken met een bepaalde nauwkeurigheid, de relatie tussen de maateenheid
en het maatgetal, het meetresultaat schatten.
13.1.3 Domein meetkundeDe ontwikkelingsdoelen voor meetkunde hebben betrekking
op begripsvorming in verband met oriëntatie en lokalisatie in een tweedimensionale
ruimte, vormen herkennen en benoemen, redeneren met behulp van eigenschappen,
een relatie leggen tussen vorm en grootte en eenvoudige meetkundige constructies
maken.
13.1.4 Domein strategieën
en probleemoplossende vaardighedenUitgangspunt is een actieve visie op wiskunde, waarin
het handelen, het toepassingsgerichte en het procesmatige karakter op de voorgrond
treden. Dit domein bevat ontwikkellingsdoelen over toepassen van geleerde
inzichten en begrippen, over het praktische nut van wiskunde en over probleemoplossing.
13.1.5 AttitudesIn dit domein vinden we ontwikkelingsdoelen over
kritisch staan tegenover cijfermateriaal en zich vragen stellen over het probleemoplossingsproces.
13.2 Ontwikkelingsdoelen wiskunde13.2.1 GetallenBegripsvorming, wiskundetaal, feitenkennis
1 De leerling kan tellen en terugtellen met eenheden, tweetallen,
vijftallen en machten van tien. |
in een situatie waarin op een korte tijd, grote
hoeveelheden geteld worden, verschillende telprocedures gebruiken en
verwoorden. |
2 De leerling herkent en verwoordt de verschillende functies
van natuurlijke getallen. |
bij confrontatie met verschillende getallen zoals 1993, 2003 ; 18.15, 19.20
; 03-2236032; 2010, (jaartallen, tijd, telefoonnummer, postcode) de
betekenis van deze getallen herkennen en verwoorden welke hun functie
is. |
3 De leerling kent de betekenis van optellen, aftrekken,
vermenigvuldigen, delen, veelvoud, deler, gemeenschappelijke deler,
grootste gemeenschappelijke deler, kleinste gemeenschappelijk veelvoud,
procent, som, verschil, product, quotiënt en rest. Hij geeft correcte
voorbeelden en verwoordt in welke situatie hij dit handig kan gebruiken. |
bij de gegeven begrippen de belangrijkste achterliggende
(denk)modellen beschrijven en schematisch voorstellen, bv. optellen
is niet alleen "bij elkaar voegen" maar kan ook een "toename"
zijn; aftrekken beschrijft "eraf nemen" maar ook soms een
"aanvulling" (als het omgekeerde van een optelling). |
4 De leerling herkent in voorbeelden dat breuken kunnen
uitgelegd worden als : een stuk van, een verhouding, een verdeling,
een deling, een vermenigvuldigingsfactor (operator), een getal (met
een plaats op een getallenlijn), weergave van een kans. Hij hanteert
volgende terminologie: stambreuk, teller, noemer, breukstreep, gelijknamig,
gelijkwaardig. |
één op vier leerlingen draagt een bril; ik heb één kans op 2 om kruis of
munt te gooien; wij hebben 3/4 van 20 genomen; 9/10 van ons lichaam
bestaat uit water.
bij het voorbereiden van een fietstocht zijn er in de klas twee verschillende
kaarten in omloop. Aan de hand van de schaalnotaties de verschillende
elementen van de breuken vergelijken, benoemen en hun functie verwoorden. |
5 De leerling kan natuurlijke getallen van maximaal 10
cijfers en kommagetallen (met 3 decimalen), eenvoudige breuken, eenvoudige
procenten lezen, noteren, ordenen en op een getallenlijn plaatsen. |
de bevolkingscijfers van de landen die België omringen lezen en op een getallenlijn
ordenen.
in prijslijsten, reclamefolders, aankondigingen van kortingsdagen, de verschillende
notatiewijzen herkennen, benoemen en ordenen. Omgekeerd, zelf een reclamefolder
ontwerpen waar kortingen op verschillende wijze worden genoteerd. |
6 De leerling kan volgende symbolen benoemen, noteren en
hanteren : = < > + ‑ x . : / ¸
% en ( ) in bewerkingen. |
bij het bespreken van de
bevolkingsgegevens van België kan de leerling de legende van een blokdiagram
ontcijferen (bv. wat > betekent). |
7 De leerling toont
aan door het geven van een paar voorbeelden uit eigen leefwereld en
in eigen leermateriaal dat doorheen de geschiedenis en ook in niet-westerse
culturen andere wiskundige systemen met betrekking tot getallen werden
en worden beoefend. |
op basis van de Romeinse cijfers op een gebouw, bij benadering aangeven vanuit
welke periode het gebouw dateert.
hoe en wanneer gebruikte men een kerfstok?
Arabisch vermenigvuldigen ziet er anders uit dan bij ons. |
8 De leerling leest
en interpreteert gevarieerde hoeveelheidsaanduidingen. |
de verkeerspolitie voert bij de school een verkeerstelling uit (aantal wagens,
vrachtwagens, fietsers) op verschillende ogenblikken van de dag. Vanuit
een blokdiagram worden een aantal gegevens afgelezen zoals:
- Waarvoor staat de verticale as/horizontale as?
- Wat staat er in de legende?
- Welke gegevens kunnen vanuit dit diagram vergeleken worden?
- Waarvoor kan een dergelijk blokdiagram dienen?
- Wat betekent dit voor de school?
|
9 De leerling gebruikt in gesprekken de geleerde symbolen,
terminologie, notatiewijzen en conventies. |
schriftelijk een aantal bewerkingen uitvoeren naar aanleiding van een probleem.
Daarbij de volledige werkwijze verwoorden. |
10 De leerling is in staat tot een onmiddellijk geven van
correcte resultaten bij optellen en aftrekken tot 10, bij tafels van
vermenigvuldiging tot en met de tafels van 10 en de bijhorende deeltafels. |
|
11 De leerling heeft
inzicht in de relaties tussen de bewerkingen. |
aftrekken is de omgekeerde bewerking van optellen.
vermenigvuldigen is herhaald optellen. |
Procedures
12 De leerling ontdekt orde en regelmaat in getallenpatronen
onder meer om te komen tot de kenmerken van deelbaarheid door 2, 3,
5, 9, 10 en die te kunnen toepassen. |
een cijferdief heeft een cijfer meegenomen.Welk cijfer komt op de plaats van
het vraagteken 4271? als het getal deelbaar is door 3?
welke zijn de volgende 2 getallen uit de reeks: 1 3 9 27 81? |
13 De leerling voert opgaven uit het hoofd uit waarbij hij
een doelmatige oplossingsweg kiest op basis van inzicht in de eigenschappen
van bewerkingen en in de structuur van getallen :
- optellen en aftrekken tot honderd;
- optellen en aftrekken met grote getallen met eindnullen;
- vermenigvuldigen met en delen naar analogie met
de tafels.
|
12 000 - 3 000.
80 000 + 10 000.
4 200 : 700. |
14 De leerling kan, op concrete wijze de volgende eigenschappen
van bewerkingen verwoorden en toepassen: van plaats wisselen, schakelen,
splitsen en verdelen. |
wisselen: 5x3=3x5
verdelen: 5x(5-3)=(5x5)-(5x3)
schakelen: 5+2+8=5+(2+8)=5+10 |
15 De leerling is in staat getallen af te ronden. De graad
van nauwkeurigheid wordt bepaald door het doel van het afronden en door
de context. |
prijzen met 9 of 99 achteraan:
29 afronden naar 30,
199 afronden naar 200.
bij het aflezen van een kilometerteller van een fiets kan 25,72 km/u. afgerond
worden naar 26 km/u, de tijden van een loopwedstrijd worden niet afgerond. |
16 De leerling bepaalt
de uitkomst van een berekening bij benadering. |
8 x 46: de uitkomst ligt rond de 360 want 46 ligt tussen 40 en 50, 8x 40=
320, 8x 50= 400, 8 x 45 = 400.
47,5 x 8: het eerste cijfer van de uitkomst is een honderdtal, geen duizendtal,
geen tiental. |
17 De leerling vindt schatprocedures bij niet exact bepaalde
of niet exact te bepalen gegevens. |
hoe
schatten we het aantal wandelaars op een wandeltocht? Auto's in een
file? Mensen in een bioscoop? Betogers op een vredesbetoging? Toeschouwers
op een voetbalwedstrijd? |
18 De leerling kan in eenvoudige gevallen de gelijkwaardigheid
tussen kommagetallen, breuken en procenten vaststellen en verduidelijken
door omzettingen. |
naar aanleiding van de uitreiking van de rapporten de verkregen cijfers in
procenten omzetten in een breuk, een kommagetal en verwoorden wat deze
cijfers betekenen. Ik behaalde 28 op 40 op mijn toets, dat is 7 op 10
(7/10)
of 70% |
19 De leerling kan de delers van een natuurlijk getal (≤100)
vinden en van twee dergelijke getallen de (grootste) gemeenschappelijke
deler(s) vinden. |
opgave: zoek de delers van twee getallen, selecteer de gemeenschappelijke
delers, zoek de grootste gemeenschappelijke deler. |
20 De leerling vindt de veelvouden van een natuurlijk getal
(≤20) en van twee dergelijke getallen het (kleinste) gemeenschappelijk
veelvoud . |
|
21 De leerling is in staat in concrete situaties (onder
meer tussen grootheden) eenvoudige verhoudingen vast te stellen, te
vergelijken, hun gelijkwaardigheid te beoordelen en het ontbrekend verhoudingsgetal
te berekenen. |
de leerlingen kunnen uit een kookboek een recept, dat bestemd is voor 4 personen,
omzetten in een recept voor 2 personen. |
22 De leerling maakt eenvoudige breuken gelijknamig in functie
van het optellen en aftrekken van breuken of in functie van het ordenen
en het vergelijken van breuken. |
de kleuterafdeling mag 1/4 van de speelplaats gebruiken en de lagere school
1/2. Welk gedeelte van de speelplaats blijft er over om een schooltuintje
aan te leggen? |
23 De leerling kan in een zinvolle context eenvoudige breuken
en kommagetallen optellen en aftrekken. In een zinvolle context kan
hij eveneens een eenvoudige breuk vermenigvuldigen met een natuurlijk
getal. |
voor een vieruurtje op kamp werd goedkoop een bak sinaasappelen gekocht met
80 sinaasappelen in. 3/4 echter waren niet meer eetbaar. Hoeveel konden
er nog opgegeten worden? |
24 De leerling kent de cijferalgoritmen. Hij kan cijferend
vier hoofdbewerkingen uitvoeren met natuurlijke en met kommagetallen
|
- optellen met max. 5 getallen: de som < 10 000 000;
- aftrektal < 10 000 000 en max.8 cijfers;
- vermenigvuldiger bestaat uit max. 3 cijfers; het product = max. 8 cijfers
(2 cijfers na de komma);
- delen: deler bestaat uit max. 3 cijfers; quotiënt max. 2 cijfers na de komma.
|
25 De leerling maakt eenvoudige procentberekeningen met
betrekking tot praktische situaties. |
bij een winkelier kost
een kinderfiets 150 euro. Ter gelegenheid van een eindejaarsactie geeft hij 10% korting.
Hoeveel kost de fiets nu? |
26 De leerling gebruikt de zakrekenmachine doelmatig voor
de hoofdbewerkingen. |
vlot de functies gebruiken om hoofdbewerkingen te maken, de symbolen van de
zakrekenmachine herkennen; aan de hand van de uitkomst nagaan of de
zakrekenmachine wel doelmatig werd gebruikt. |
27 De leerling is in staat uitgevoerde
bewerkingen te controleren, onder andere met de zakrekenmachine. |
op regelmatige tijdstippen werden in de spaarpot van de klas sommen toegevoegd
en dan weer weggenomen. Op een briefje staat dit telkens vermeld, zonder
het totaal te maken. Een groep leerlingen krijgt de opdracht om uit
te rekenen hoeveel het totaal bedraagt, een andere groep gebruikt de
zakrekenmachine. De resultaten worden vergeleken. Klopt dit wel? Kunnen
we zoveel / zo weinig bezitten? Wat kunnen we ermee kopen? |
28 De leerling stelt in contexten vast
welke wiskundige bewerkingen met betrekking tot getallen toepasselijk
zijn en welke het meest aangewezen en economisch zijn. |
vermenigvuldigen is handiger dan herhaald optellen.
in de klas zijn vele postzegels nodig om brieven te versturen naar vrienden.
Hoe kan nu de kostprijs van verschillende vellen postzegels worden berekend
(verschillende werkwijzen; wat is het handigst; in groep bespreken)? |
29 De leerling is bereid verstandige zoekstrategieën aan
te wenden die helpen bij het aanpakken van wiskundige problemen met
betrekking tot getallen, meten, ruimtelijke oriëntatie en meetkunde. |
een bekend kinderweekblad schrijft een wedstrijd uit voor het schrijven van
een groepsverhaal met de klas. Als prijs zal het verhaal en de groepsfoto
van de klas in het weekblad verschijnen. Bij de aankondiging staat dat
de tekst niet meer dan 8000 woorden mag bevatten.Hoe gaan we te werk?
Welke zijn onze problemen? Wat moeten we eerst oplossen? Hoe gaan we
de taken verdelen? Hoe komen we te weten hoeveel bladzijden gevuld worden
met 8000 woorden? |
13.2.2 MetenBegripsvorming, wiskundetaal, feitenkennis
30 De leerling kent de belangrijkste grootheden en maateenheden
met betrekking tot lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht(massa) tijd,
snelheid, temperatuur en hoekgrootte en ze kan daarbij de relatie leggen
tussen de grootheid en de maateenheid. |
lengte kan men uitdrukken
in m, km.
oppervlakte in m²
tijd: in dag/uur/minuten
inhoud in m³. |
31 De leerling kent de symbolen, notatiewijzen en conventies
bij de gebruikelijke maateenheden en kunnen meetresultaten op veelzijdige
wijze noteren en op verschillende wijze groeperen. |
verschillende notaties gebruiken:
1000 meter = 1km
1000 ml = 1liter
de meetresultaten ook groeperen in tabellen en verschillende notatiewijzen
van meetresultaten lezen en correct interpreteren:
1/2 liter of 0,5 liter). |
32 De leerling brengt veel voorkomende maten in verband
met betekenisvolle situaties. |
1 l is de inhoud van een fles melk;
50 cm is de hoogte van de zitting van
een stoel;
25cl is de inhoud van een flesje frisdrank;
in verkeerssituaties speelt km een belangrijke
rol;
in een kinderkookboek vinden wij veel inhoudsmaten terug .
|
33 De leerling verwoordt de functie van de begrippen "schaal"
en "gemiddelde" aan de hand van concrete voorbeelden. |
bij sommige toetsen liggen de punten van Greta onder het gemiddelde van de
klas; wat betekent dit dan?
een goede wandelaar heeft een snelheid van ongeveer 5 km/uur; wat betekent
dit? |
34 De leerling weet dat bij temperatuurmeting 0 °C het vriespunt is en dat de temperaturen
beneden het vriespunt met een negatief getal worden aangeduid. |
gedurende een bepaalde periode in de winter worden
er iedere dag temperatuurmetingen gedaan, ze worden genoteerd en op
een grafiek gezet.
In dezelfde periode volgt een andere groep van
de klas in het weerpraatje van de krant de temperaturen in het noorden
en zuiden van Marokko; deze temperaturen worden ook genoteerd. De temperaturen
worden besproken en vergeleken. |
Procedures
35 De leerling ziet allerlei verbanden, patronen en structuren
tussen en met grootheden en maatgetallen in en voert betekenisvolle
herleidingen uit. |
1 ca = 1 m2
1 dm3 = 1 l water
het maatgetal
wordt groter als de maateenheid kleiner wordt.
5 kg = 5000 g |
36 De leerling voert met de gebruikelijke maateenheden betekenisvolle
herleidingen uit. |
voor een verjaardagsfeestje wil Sofie 5 l fruitsap. Een fles bevat 70 cl fruitsap.
Hoeveel flessen heeft ze nodig? |
37 De leerling schat met behulp van referentiepunten. |
een ruime waaier van referentiepunten is een voorwaarde
om goed te schatten. Een goede wandelaar stapt ongeveer 5 km/uur. Ik
wandel 15 min. naar school. Schat op welke afstand de school ligt? |
38 De leerling geeft op een concrete wijze aan hoe de oppervlakte
en de omtrek van een willekeurige vlakke figuur en van een veelhoek
wordt bepaald. |
door een reeks van handelingen zoals oppervlakken
beleggen met natuurlijke eenheden, omstructureren, verknippen, beleggen
met roosters, de werkelijke oppervlakte benaderen zonder deze exact
te berekenen. |
39 De leerling geeft concreet aan hoe de inhoud van een
balk wordt bepaald. |
op welke wijze kan de inhoud van een schoendoos
worden bepaald? |
40 De leerling rekent in reële situaties met geld en geldwaarden. |
voor een vakantieperiode worden de vakantieplannen
in de klas besproken. Wanneer leerlingen naar het buitenland of naar
hun land van herkomst gaan, wordt er aandacht besteed aan vreemde munten
uit dit land en wordt er besproken hoe een vergelijking kan worden gemaakt
met onze geldwaarden, zodat prijzen in winkels en in restaurants kunnen
worden geschat. |
41 De leerling kan kloklezen (analoge en digitale klokken),
berekent tijdsintervallen en kent de samenhang tussen seconden, minuten
en uren. |
met behulp van een tv-programmaboekje berekenen
de leerlingen hoeveel uren zij per week naar hun favoriete programma’s
kijken. |
13.2.3 MeetkundeBegripsvorming, wiskundetaal, feitenkennis
42 De leerling verklaart begrippen en notaties waarmee de
ruimte meetkundig wordt bepaald aan de hand van concrete voorbeelden. |
richtingaanwijzers in gebouwen interpreteren; plattegrond van een stad lezen;
luchtfoto's interpreteren (bovenaanzicht, ...). |
43 De leerling herkent en benoemt op basis van volgende
eigenschappen de volgende meetkundige objecten:
a) in het vlak: punten, lijnen, hoeken en vlakke
figuren (driehoeken, vierhoeken, cirkels);
b) in de ruimte: veelvlakken (kubus, balk, piramide)
en bol en cilinder.
|
vanuit de realiteit objecten vinden die bepaalde eigenschappen vertonen: treinsporen,
randen van een tafel, kader van een raam.
waarom wordt een bal een bol genoemd? |
44 De leerling leest en noteert de symbolen van de loodrechte
stand en van de evenwijdigheid lezen en noteren. |
^
en // |
Procedure
45 De leerling kan de verschillende soorten hoeken classificeren
en de verschillende soorten vierhoeken classificeren op grond van zijden
en hoeken. Hij kan deze ook concreet vormgeven. |
op een afbeelding staat een gedeeltelijk verborgen
vierhoek. Welke soort vierhoek zou het kunnen zijn. |
46 De leerling kan met een passer een cirkel tekenen. |
vrij of met opgegeven straal een cirkel tekenen. |
47 De leerling ontdekt de begrippen symmetrie, gelijkvormigheid
en gelijkheid in de realiteit. Ze kunnen zelf eenvoudige geometrische
figuren maken. |
bij het nauwkeurig bekijken van bepaalde soorten behangpapier ziet men dat
dit gemaakt is volgens bepaalde systemen (congruentie/ gelijkvormigheid,
...).
door verschillende plooitechnieken met papier,
(origami) servetten, komen tot bepaalde figuren. |
48 De leerling is in staat:
- zich ruimtelijk te oriënteren op basis van plattegronden,
kaarten, foto's en gegevens over afstand en richting;
- zich in de ruimte mentaal te verplaatsen en te
verwoorden wat ze dan zien.
|
op een luchtfoto van het eigen dorp de school en de weg van de school naar
huis zoeken.
op basis van een voorstelling van een blokkenconfiguratie,
de blokken tellen. |
13.2.4 Strategieën en
probleemoplossende vaardigheden
49 De leerling toont met concrete voorbeelden aan dat er
voor hetzelfde wiskundig probleem met betrekking tot getallen, meten,
meetkunde en ruimtelijke oriëntatie, soms meerdere oplossingswegen zijn
en soms zelfs meerdere oplossingen mogelijk zijn afhankelijk van de
wijze waarop het probleem wordt opgevat. |
met 18 vierkante blokjes alle mogelijke rechthoeken construeren en daarbij
de oppervlakte bepalen.
bij het aanbieden van drie verschillende cijfers
wordt gevraagd zoveel mogelijk verschillende getallen te maken. Na het
individueel werk kunnen verschillende oplossingen en oplossingswijzen
worden vergeleken. |
50 De leerling is in staat om de geleerde begrippen, inzichten,
procedures, met betrekking tot getallen, meten en meetkunde, zoals in
de respectievelijke eindtermen vermeld, efficiënt te hanteren in betekenisvolle
toepassingssituaties, zowel binnen als buiten de klas. |
bij modelbouw of bij instructies van constructiespelen de schema's correct
interpreteren en de constructie maken.
voor een schoolfeest moet er allerlei materiaal worden besteld. De leerlingen
maken een ruwe berekening van aantallen ( in één bak frisdrank 24 flesjes;
hoeveel bakken zullen we nodig hebben?) Ze ramen de kostprijs van alle
uitgaven. |
51 De leerling geeft met concrete voorbeelden uit hun leefwereld
aan welke de rol en het praktisch nut van wiskunde is in de maatschappij. |
het handig tellen, de tijd, de afstand uitdrukken,
een schoenmaat, gewicht.
een huis bouwen (lengte, inhoud, oppervlakte,
...).
een keukenrecept gemaakt voor 2 personen omzetten
naar 4 personen. |
13.2.5 Attitudes
52 De leerling brengt waardering op voor wiskunde als dimensie
van menselijke inventiviteit. |
waardering voor het huidige positiestelsel tonen
op basis van een vergelijking met het vroegere turven. |
53 De leerling ontwikkelt een kritische houding ten aanzien
van allerlei cijfermateriaal, tabellen, berekeningen waarvan in hun
omgeving bewust of onbewust, gebruik (misbruik) gemaakt wordt om mensen
te informeren, te overtuigen, te misleiden. |
een voortdurende behoefte tonen om nieuwe vragen te stellen en om vermoedens
te concretiseren. |
54 De leerling ervaart dat bezig zijn met wiskunde een actief
en een constructief proces is dat kan groeien en uitbreiden als gevolg
van eigen denk- en leeractiviteiten; ze ontwikkelen bijgevolg
de opvatting dat alle leerlingen wiskundige bekwaamheid kunnen verwerven
die kan leiden naar studies en beroepen waarin wiskunde aan bod komt. |
gemotiveerd aan een probleem of opdracht beginnen;
door meer en meer systematisch te gaan werken; door te willen nadenken
over de eigen aanpak en door ook andere strategieën mede in overweging
te nemen. |
55 De leerling is bereid zichzelf vragen te stellen over
zijn aanpak voor, tijdens en na het oplossen van een wiskundig probleem
en wil op basis hiervan zijn aanpak bijsturen. |
aan de hand van fouten in bewerkingen reflecteren en verwoorden: is deze vermenigvuldiging
correct of niet? Wat is er fout gelopen? Hoe is de fout ontstaan? Wat
kan er gebeuren om dit te vermijden?
we missen de eerste bus, er loopt iets fout, we
moeten ons plan herzien. Zal er nu nog voldoende tijd zijn om het museum
te bezoeken? |
De ontwikkelingsdoelen wiskunde voor leerlingen met leerstoornissen
kunt u raadplegen op de website en vindt
u op bladzijde 228 van de map.
naar boven |