| |
Infomap bij de ontwikkelingsdoelen Algemene en
Sociale Vorming BuSO OV3
Deel 11: Milieueducatie
1 Kerngedachten
Milieueducatie heeft tot doel het milieubewustzijn
te verhogen. Dit levert een fundamentele bijdrage tot duurzame ontwikkeling.
De basis hiervan ligt in de verdere ontwikkeling van kennis en inzicht in
de relaties tussen mens en milieu. Hierdoor kunnen de mens - milieurelaties
die reeds in de wereldoriëntatie van het basisonderwijs geëxploreerd werden
met een grotere complexiteit aan bod komen. Er wordt rekening gehouden met
sociale, culturele, economische en ecologische aspecten, waarbij verschillende
andere opvoedingsdomeinen bijdragen kunnen leveren. Het geheel van deze benadering
leidt tot duurzame ontwikkelingseducatie. Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling
die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor
toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun
behoeften te voorzien.
Bewust ecologisch handelen berust op het beheersen
van zowel technische als sociale en communicatieve vaardigheden en is gebaseerd
op waardevorming. Dit betekent dat een kritische houding ontwikkeld wordt
ten opzichte van het eigen gedrag en dat van de medemens, om een duurzaam
milieu te behouden of te realiseren. Vooral ervaringsgericht leren en participerend
leren verhogen de motivatie, de beleving, het emotioneel engagement, het zich
welbevinden, de effectiviteit van het leerproces en het ethisch bewustzijn.
Dit moet tot uiting komen in de schoolcultuur.
Het persoonlijk engagement en de groepswerking ten
aanzien van het leefmilieu uit zich door zorgbekwaamheid voor zichzelf, de
andere en de leefomgeving. De zorg voor de leefomstandigheden binnen de school
en thuis kunnen in een bredere ruimere context geplaatst worden. Dat kan via
zorg voor het milieu, de landschappen en de natuur in een regionaal verband.
De zorg voor het leefmilieu kan tot uiting komen door aandacht voor de natuur,
het milieu en de mobiliteit. Door rekening te houden met de mogelijkheden
van de leerlingen kan de selectie van de doelen verschillen. Toch dient er
naar gestreefd te worden globaal een harmonieuze benadering van de mens ten
opzichte van zijn omgeving te realiseren.
Natuurzorg
Bij natuurzorg gaat het om de niet-levende
en de levende natuur zowel in landelijke, stedelijke als natuurlijke landschappen.
Het gaat om creatieve natuurbeleving in een eigen regionale samenleving. Belangrijk
is het besef dat natuurbeleving individueel en cultuurgebonden kan zijn. De
school stimuleert leerlingen tot het aanvoelen van de waarde van persoonlijke
natuurbeleving en het genieten van de natuur. Jongeren leren oog hebben voor
de kwetsbaarheid van een natuurgebied en zijn bereid zich in te zetten om
de waarde van een natuurgebied te behouden.
Milieuzorg
Milieuzorg op school biedt leerlingen de mogelijkheid
om inzichten te verwerven en om ervaringen op te doen bij het milieuvriendelijk
omgaan met middelen, grondstoffen en verbruiksgoederen. Milieuzorg op school
betekent zowel milieu-informatie als milieu-actie waarbij leerlingen de kans
krijgen om in te grijpen in reële en voor hen vatbare milieusituaties. De
school geeft de leerlingen de kans milieu-aspecten op school te identificeren
en te zoeken naar mogelijkheden om informatie in te winnen over het omgaan
met middelen, grondstoffen en verbruiksgoederen. Ze moedigt leerlingen aan
contacten te leggen met buitenschoolse instanties en laat ze meehelpen aan
het opstellen, uitvoeren, evalueren en bijsturen van een actieplan voor een
zorgzaam en rationeel gebruik van middelen, grondstoffen en gebruiksgoederen.
Het streefdoel is dat leerlingen bereid zijn tot een duurzaam gebruik van
grondstoffen, goederen, energiebronnen en vervoermiddelen. De school motiveert
hen om planmatig mee te werken aan de uitvoering van een milieu-actieplan,
zich te houden aan de afspraken en rekening te houden met verschillende standpunten
bij het zoeken naar acties die bijdragen tot een duurzame oplossing voor een
milieuprobleem.
Verkeer en mobiliteit
De school leert de leerlingen de vervoerswijzen af te wegen op basis van
verschillende criteria. Leerlingen krijgen mogelijkheden om mee te werken
aan het opstellen en uitvoeren van een schoolvervoersplan. Ze nemen een gefundeerd
standpunt in over mobiliteit en verkeersproblemen.
Belangrijk is het ontwikkelen van een gedragspatroon waarbij individuele
gemotoriseerde verplaatsingen beperkt worden en milieubewust gekozen wordt
voor een passende vervoerswijze. Zo engageren leerlingen zich voor een preventief
en sociaal verkeersgedrag.
2 Informatiebronnen
2.1 Interessante links
2.2 Interessante publicaties
- Vlarempel, ik snap het! De Vlaamse milieuregelgeving voor
scholen.
Brochure gratis te bestellen op het adres:
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,
afdeling Milieu- en Natuurbeleid
Cel Natuur- en Milieueducatie en –Informatie
Koning Albert II-laan 20 bus 8
1000 Brussel
E-mail: nme@lin.vlaanderen.be
In deze brochure vindt u een lijst met andere nuttige publicaties
en vele linken naar andere infobronnen.
- Infomappen bij de projecten “Groene School” (secundair
onderwijs) en “MOS” (milieuzorg op School voor het basisonderwijs)
3 De ontwikkelingsdoelen, concretiseringen en voorbeelden
3.1 Natuurzorg
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden
|
1
De leerling voelt de waarde aan van persoonlijke natuurbeleving
en het genieten van de natuur. (ME 1)
|
Ervaart de natuur als:
- Uitdaging: bij het bergbeklimmen, overlevingstochten.
- Recreatieruimte: bij het zwemmen in zee, kamperen.
- Plaats waar je tot rust kan komen: bij een strandwandeling.
|
2
De leerling heeft oog voor de kwetsbaarheid van een natuurgebied.
(ME 2) |
Betreedt enkel
de toegelaten paden bij het bezoeken van een natuurgebied.
Bedenkt, n.a.v een geleid bezoek aan een beschermd natuurgebied, slogans
die de bezoekers kunnen wijzen op de kwetsbaarheid van dit natuurgebied. |
3
De leerling heeft weet van de oorzaken van natuurverontreiniging.
(ME 3) |
Somt enkele oorzaken
van verontreiniging op. |
4
De leerling werkt mee aan activiteiten die bijdragen tot het
behoud of de verbetering van natuurlijke verscheidenheid aan levende
wezens in de eigen leefomgeving. (ME 4) |
Aan een boomplantactie, een kikkeroversteekplaats. |
5
De leerling gaat respectvol en zorgzaam om met planten en dieren.
(ME 5) |
De planten in
de natuur laten staan en niet beschadigen.
Dieren in een park niet voederen als dit gevraagd wordt, of ze voederen
zoals het hoort. |
6
De leerling geeft voorbeelden van tegenstrijdige belangen in
verband met natuurbehoud. (ME 6) |
De uitbreiding
van een woonkern kan ten nadele zijn van het behoud van een bepaald
natuurgebied. |
3.2 Milieuzorg
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden
|
7
De leerling kan gericht zoeken naar informatie over het omgaan
met middelen, grondstoffen en verbruiksgoederen en hun effect op het
milieu. (ME 7) |
Informeert zich
over de schadelijkheid van bepaalde grondstoffen en verbruiksgoederen,
bijvoorbeeld door op de verpakking na te gaan:
- wat er na het gebruik of bij niet gebruik met het verpakkingsmateriaal
of met de restafval moet gebeuren.
- welke voorzorgsmaatregelen er moeten genomen worden bij
het gebruik van de goederen.
|
8
De leerling werkt mee aan een milieuzorgsysteem op school voor
het zorgvuldig omgaan met energie, middelen, grondstoffen en verbruiksgoederen.
(ME 8) |
Actie energie
sparen: deuren sluiten, lichten uitdoen, spaarlampen gebruiken.
Zuinig omgaan met water: kranen sluiten bij en na het handen wassen. |
9
De leerling geeft voorbeelden van oorzaken van lucht-, water-
of bodemverontreiniging en geeft de gevolgen aan voor mens, plant en
dier in de eigen leefomgeving. (ME 9) |
Brengt uitlaatgassen
van auto’s, fabrieken en huisverwarming in verband met luchtverontreiniging.
Brengt bemesting, lekkende stookolietanks, afvalwater in verband met
bodemverontreiniging en/of waterverontreiniging.
Brengt allergieën, PCB’s in groenten, het gat in de ozonlaag,
temperatuurschommelingen in verband met lucht, water en/of bodemvervuiling.
|
10 De leerling kent milieuvriendelijke energiebronnen. (ME 10) |
Milieuvriendelijke
energiebronnen:
- Windenergie, indien aan bepaalde voorwaarden voldaan
wordt.
- Energie uit compost.
- Waterkracht.
|
11 De leerling weet hoe elk individu en elk gezin vervuilt. (ME
11) |
Door water te verbruiken, door
je thuis te verwarmen, door auto te rijden. |
12 De leerling kan afval sorteren. (ME 12) |
Volgens de geldende
richtlijnen van de overheid. |
13 De leerling weet hoe men afval kan beperken en is bereid dit
toe te passen. (ME13) |
Boterhammen verpakken
in een brooddoos i.p.v. in aluminiumfolie. |
14 De leerling gebruikt bij voorkeur te recycleren producten. (ME
14) |
Wanneer hergebruik
niet mogelijk is. |
15 De leerling gaat zorgzaam om met schadelijke afval. (ME 15) |
Brengt vervallen
geneesmiddelen naar de apotheker.
Deponeert KGA in de milieubox en laat deze door de bevoegde
instanties ophalen of brengt deze naar het containerpark. |
16 De leerling gaat zorgzaam om met lucht, water en bodem in eigen
omgeving. (ME 16) |
Doet zijn best
om zo min mogelijk lucht, water en bodem te vervuilen. |
3.3 Verkeer en mobiliteit
Interessante links:
Ontwikkelingsdoelen |
Concretiseringen en voorbeelden
|
17 De leerling kent milieubelastende en milieuvriendelijke vervoersvormen.
(ME 17) |
milieuvriendelijk
: openbaar vervoer, fiets
milieubelastend: auto, moto
nuances: een auto op gas
is minder milieubelastend dan een auto op benzine |
18 De leerling weet dat verkeersproblemen en -oplossingen hun oorsprong
vinden in maatschappelijke en individuele keuzes. (ME 18) |
Ochtendfiles
worden veroorzaakt door een samenspel van individuele en maatschappelijke
keuzes:
- door de individuele keuze om zo dicht mogelijk bij de
werkplaats te geraken met de wagen;
- door de individuele keuze ingegeven door praktische problemen
i.v.m. het vervoer naar de kinderopvang;
- door de maatschappelijke keuze om de werkgelegenheid
te concentreren in bepaalde regio’s;
- door de maatschappelijke keuze om het openbaar vervoer
op een bepaalde manier te organiseren.
|
19 De leerling weegt voor- en nadelen van verschillende vervoerswijzen
af, met een voorkeur voor milieuvriendelijk vervoer. (ME 19)
|
Komt na een gedachtewisseling
over voor- en nadelen van de verschillende vervoerswijzen tot het volgende
besluit:
- Met de auto ben je vlugger op de plaats van bestemming,
maar de auto vervuilt meer en is duurder.
- Met het openbaar vervoer naar je werk gaan duurt langer,
maar het openbaar vervoer vervuilt relatief minder en is goedkoper.
Bovendien kan je op de bus, de tram of de trein uitrusten of lezen,
wat je niet kan als je zelf met de auto moet rijden.
|
20 De leerling maakt veilig gebruik van eigen en openbaar vervoer.
(ME 20) |
(zie websites) |
21 De leerling engageert zich voor een defensief en sociaal verkeersgedrag.
(ME 21) |
(zie websites)
|
22 De leerling is voorbereid op het theoretisch rijexamen. (ME
22) |
(zie websites) |
naar boven -
ga naar het volgende deel |